Like acid on metal: I start
Cecil Day Lewis, “Word over All”
Zo’n onderneming als ik probeer te volbrengen, dit streven om de fundamentele materiële beelden te identificeren en te ordenen, kan niet geheel objectief zijn, hoe wenselijk dat ook zou zijn. Meer nog dan vorm- en kleurbeelden verzet het materiële beeld zich tegen volledige objectiviteit, omdat het van meet af aan een beroep doet op de persoonlijke participatie van het subject. Als iemand tegen je praat over de binnenkant van de dingen, kun je er zeker van zijn dat je ontboezemingen over zijn eigen innerlijk te horen krijgt. De goede zielen bijvoorbeeld, die tegen alle kwalen de helende kracht van de simpelen1 aanprijzen, wasemen de welriekende herinnering aan een verre jeugd uit. Het simpele is archaïsch. Je moet in een oude tuin geleefd hebben om met overtuiging te spreken over alle helende krachten van lelie en valkruid. De stof is dan een droombeeld uit de jeugd; de heilzame stof is een door troost gelenigde ziekte, een aangeprate gezondheid. Wie haar sympathetisch wil leren kennen, moet haar aanprijzen, erover schrijven met de natuurlijke overdrijving van de verbeelding, met de kracht van een traditie die zichzelf steeds vernieuwt in die eigenaardige vertrouwensband die een generatie overslaat en kleinzoon en grootvader verbindt. Je moet je rekenschap geven van het archaïsme van zulk vertrouwen, wil je kunnen peilen hoe gedurfd de spagyrische geneeskunde is, die geneeskracht toekent aan niet-menselijke mineralen en zouten die rechtstreeks aan het stenenrijk onttrokken zijn.
Als een stof om toe te treden tot het rijk der helende krachten zo’n vertrouwen nodig heeft, zo’n expliciete waardetoekenning, dan kan er ook wel een dithyrambe aan verbonden worden. De stof gaat dus vergezeld van een waar literair feit, ze is een literaire handeling. Naast het gematigde materialisme komt er een gepassioneerd materialisme. Naast ervaringen – ervaringen die ze zowel in de weg kunnen staan als kunnen aanwakkeren – komen er dromen, gedichten, beelden. Dit zijn de literaire verschijningsvormen van de reële stoffen. Deze literaire verschijningsvormen verdienen onze bijzondere aandacht. Ze werpen enig licht op de geheimen van het menselijk hart.
Anders gezegd, literaire beelden lijken me een plaats in te nemen tussen de beelden die op kennis voorbereiden en de beelden die dromen inluiden. Ze kunnen net zo goed door herhaalde inperking uitlopen op redelijke kennis, als door een exuberante ontwikkeling uitwaaieren tot verre metaforen. In literaire beelden die de verdiensten van stoffen aanprijzen wordt dus de dialectiek zichtbaar van het betekenende en van het waardetoekennende woord. Denken en verbeelding krijgen hier hun antithese. Natuurlijk worden deze twee essentiële functies niet definitief gescheiden. De verbeelding meer in het bijzonder komt terug op het beeld, dat het denken had willen ont-beelden, en op dit ont-beelde beeld geladen met de tradities van de ervaring stoelt ze haar portie persoonlijke dromen. Ik zal later de werking laten zien van een haast natuurlijke alchimie die steeds herboren wordt en haar dromen bouwt op de stoffen van het moderne leven, zonder schatplichtig te zijn aan de traditionele alchimie.
Uiteraard brengt het de nodige nadelen met zich mee om, zoals ik in dit boek doe, simpelweg de literaire bestemming van de beelden te volgen en een onderzoek te baseren op literaire documenten. Zoveel belangrijke beelden slepen onze geest mee en blijven zwijgen! Ook kunnen zich perioden voordoen waarin een heel gebied van de materiële verbeelding wordt verwaarloosd. Zo kreeg ik de indruk dat de beelden van metalisme in de hedendaagse literatuur getroffen worden door een abnormale inertie. Met uitzondering van een paar mooie beelden voortvloeiend uit het plezier van het smeden, een paar gevallen van de ritmische vervoering door de hamer op het koper, lijkt metaal niet meer tot de moderne verbeelding te spreken. Geen woord over lood in een tijdperk waarin saturnische melancholie hoogtij viert. Lood is onvindbaar in de moderne literatuur terwijl het in de diepten van de talen zoveel beelden heeft achtergelaten. (Clichés en gemeenplaatsen laat ik natuurlijk buiten beschouwing. Die formules hebben hun materiële droombeelden nu juist verloren, en zelfs tot de betekenis van hun metaforen aan toe.) Geen woord over het buitengewone en oeroude tin! Over de lichte, de zwevende metalen, aluminium of magnesium, al evenmin. De literatuur heeft ze hun adelbriefje, hun brevet van luchtmetalen, niet gegeven. Bij het zien van zoveel ontbrekends zou je kunnen denken dat onze verbeelding aan ontkalking lijdt. Heeft de vulgarisering van wetenschappelijke kennis een einde gemaakt aan het wakend dromen waarmee metaal lange tijd verbonden was? Men heeft ons zo vaak gezegd dat metaal een enkelvoudige stof was, dat zijn mysterieuze substantie ons niet meer laat wegdromen. De industrie levert ons metaal in zo zuivere vorm – en vooral: zo glad gepolijst – dat een metalen voorwerp meteen het stempel draagt van zijn stoffelijke substantie. Zo zijn metalen voor de moderne geest tot ware materiële concepten geworden. Het zijn de elementen van een eenvoudig nominalisme van de materie.
Toch leefde metaal wel in de verbeelding van onze voorvaderen. Het zou volstaan om aan de oude technieken hun droomlading terug te geven om de dromerij te doen herleven waarmee de productie van metaal gepaard gaat. Dan zou algauw duidelijk worden dat metaal niet anders is dan de droom van het toppunt van vuur. Niet alleen wordt het in vuur geboren, het ontstaat ook uit vuur en aarde, uit een vuur dat in zijn uiterste staat gehouden en in al zijn razernij verbeeld wordt, en overgeleverd aan een verbeelding die zich op alle punten te buiten gaat. De vroegste figuren tonen ons vaak de blazers die twee aan twee onafgebroken blazen om het kokende erts te voeden. Hoe zou je achter deze figuren de wederzijdse aanvuring van de twee arbeiders niet kunnen voelen? Ziedaar het menselijke element in een techniek van het toppunt, ziedaar het droombeeld van de metallurgische wil. Er zullen andere tijden komen, die beheerste vormen van metallurgie zullen kennen. Maar alvorens te kunnen, moet men willen, meer willen dan men kan, men moet zijn macht dromen. Het metaal is de prijs van een gewelddadige machtsdroom, de droom van het buitensporige vuur zelf.
Vergeleken met metallurgische dromen, zijn alchemistische dromen over het algemeen dromen van geduld en gematigdheid. In het geval van de alchemist moet het vuur namelijk geholpen worden door de vloeibaarheid van kwik om het erts te laten smelten. In de materiële verbeeldingskracht zegt elke fenomenologie ons iets over een ontologie, heeft ieder fenomeen zijn substantie. Als het metaal in een heet vuur vloeibaar wordt, is dat omdat het vuur het vloeiende kwik heeft weten te bevrijden, het vloeibaar principe van het metaal. Er bestaat nauwelijks zoiets als unitaristische alchemie. Er zou dus een uitgebreid dialectisch apparaat nodig zijn om de materiële verbeelding van de alchemist tot in al haar finesses te verkennen. Maar hoewel de literatuur zich vaak op de alchemie beroept, geeft deze laatste eigenlijk alleen nog aanleiding tot dromerij die dweept met oude boeken, zonder ooit terug te keren tot de materiële beelden zelf. Baudelaire heeft opgemerkt hoe conventioneel de schildering van alchemistische werkplaatsen is. Men toont er enkel vreemde objecten, in een triomf van het pittoreske en het samenraapsel, een Oudhollands interieur vol ongebruikelijke gebruiksvoorwerpen.
Om de verbeeldingskrachten terug te vinden die ons de minerale wording voorstellen, zouden we op zijn minst de fysiologie van al die gebruiksvoorwerpen moeten beleven, en ons niet enkel vermaken met hun vormen. Zo zou men bijvoorbeeld over de alambiek kunnen dromen in zijn buitensporigheid, in zijn kosmiciteit, en zich herinneren dat in sommige droombeelden van voor het wetenschappelijk tijdperk, de wereld wordt voorgesteld als een gigantische alambiek met de hemelkoepel als helm en de aarde als ketel. Zo wordt de alambiek van de distilleerder een alambiek van de kleine wereld; en de simpelste distillatie wordt dan een proces van het hele universum. Door het kwik der wijzen te distilleren, ervaart de alchemist een universumdroom.
Maar deze dubbele geschiedenis waarin zowel dromen als experimenten meespelen, dit uitvoerige debat tussen beelden en redeneringen zou een omvangrijk boekwerk vereisen, en om dat te schrijven zou een toewijding nodig zijn waar de twee krachten van de mens, de verbeelding en de rede, mee worstelen. Ik zal me in dit korte hoofdstuk beperken tot een paar algemene gezichtspunten die me van nut kunnen zijn om het probleem van het verbeelde metalisme te verduidelijken. Het is nu al duidelijk geworden dat metaal een verbazingwekkende materie blijkt te zijn als we er een beetje metallurgisch of alchemistisch over mijmeren. Maar zulke verbazing die grote beelden voorbrengt, is aan de grote verbeelders voorbehouden. Ik zal me bezighouden met eenvoudigere beelden, om de meest intuïtieve aspecten van de metaalverbeelding duidelijk te maken.
II
Hoe wezenlijk verschillend metalen ook zijn, hoe uiteenlopend ook in gewicht, kleur, klank, toch roepen ze een generiek materieel beeld op, het precieze, heldere, intuïtieve beeld van het metalen bestaan. Deze metalen soliditeit is geen concept. Zij getuigt van een absoluut bestaan, en poneert het harde niet-ik dat aan het begin van mijn onderzoek al aan de orde kwam. De eerste indruk van metaal lijkt te zijn dat het de belichaming van een weigering is. En die weigering verschijnt in een veelvoud van beelden. In essentie is metaal ‘stuurs’, zoals Guillevic zegt (Exécutoire, p.29)2.
Zo is metaal bijvoorbeeld bij uitstek de stof van de koelheid, en die koelheid leent zich voor alle metaforen. Als Hermann Keyserling schrijft: ‘Koelheid is de specifieke warmte van metaal3’, wil hij daarmee het koude leven van de aarde hervinden, het leven van alles wat koudbloedig is, het leven dat in zijn ogen het elementaire leven van een heel continent is.
De vijandigheid van metaal is dus de eerste denkbeeldige waarde ervan. Hard, koud, zwaar, hoekig: het heeft alles om kwetsend te zijn, geestelijk kwetsend. Hegel hekelt – zonder enig onderscheid – de onaangename geur die het heeft4. In de muzikale kosmos van Alexander Blok horen we het erts ‘brullen’5. Metaal is een materieel protest. Om het te ‘temmen’ zal alle energie van de provocerende dromerij nodig zijn. Zijn koelte, zijn onverschilligheid dwingen hoe dan ook een zekere eerbied af voor ‘deze oudste zoon’ van de vruchten der aarde, zoals zoveel oude boeken zeiden in een tijd dat het woord ‘oudste’ alle vormen van dominantie dekte.
Het is op grond van deze oorspronkelijke eenheid van het materiële beeld dat de alchemisten het idee gehad hebben van de algemene metaliteit van alle metalen. Het is natuurlijk gemakkelijk om de spot te drijven met de slaapverwekkende kracht van opium en te weigeren mee te gaan in de avonturen van een eigenschap die wortelt in een stof. Maar wat een vruchtbare dromen, wat een schitterende oplevingen van de wil vinden we als we op zoek gaan naar de metaliteit van een metaal, de metalige kracht van metaal! Hoe kun je anders dan bewondering voelen voor de metalige kracht van een erts dat met zoveel moeite gemetalliseerd wordt? En deze metalige kracht van het metaal levert zoveel bewijzen voor zijn werkelijkheid, overtuigt ons zo van zijn hardheid, daagt ons in zijn kwaadaardigheid zo uit, dat ik niet goed zie hoe grappenmakerij korte metten zou kunnen maken met zulke boeiende tautologieën.
Met zo’n sterke eenheid in de grote verscheidenheid van het verbeelde metalisme, valt gemakkelijk te begrijpen dat men in de eeuwen der alchemie in de verschillende metalen transitieve stoffelijke verschijningen zag van één enkele stof, het zware stempel van een bijzondere bestaansvorm, de bestemming van het mineralenrijk.
Elke vorm van metaliteit wordt dan gezien als de geleidelijk groeiende kracht van een metalliserende macht. De metalige wording is in het kader van zo’n materiële wereldbeschouwing geen leeg idee, want die wording zelf is de band die de verschillende metalen tot een eenheid maakt. Ook mag het niet verbazen dat er in het afgekoelde alchemistische denken, zoals daar is het metafysisch gedachtengoed van Schelling en Hegel, min of meer precieze verwijzingen naar de metalige eenheid te vinden zijn.
Maar nogmaals, om de reikwijdte van een dergelijke eenheid tussen materiële dromerijen goed te overzien en te begrijpen hoe vreemd weldadig het voelt om unitaristisch te dromen, moet de minerale verbeelding haar kosmische dimensie volledig terugkrijgen, moet het mineraal opnieuw zijn plaats in de wereld, in het algemene leven van het universum innemen. Het is door de lijn van de materiële wording te volgen als een levensdrang dat men de leidende principes van het alchemistische denken en de alchemistische ervaring het beste begrijpt.
1 Niet samengestelde geneesmiddelen, vaak van plantaardige oorsprong. (KA)
2 Guillevic, Exécutoire. Poèmes, Parijs, Gallimard, 1947.
3 Hermann Keyserling, Méditations sud-américaines, vert. Albert Béguin, Parijs, Stock, 1932, p. 51.
4 Hegel, Philosophie de la Nature, vert. Augusto Vera, Parijs, Ladrange, 1863-1866, t. II, p. 178.
5 Cf. Sophie Bonneau, L’Univers poétique d’Alexandre Blok, Parijs, Institut d’Etudes Slaves de
l’Université de Paris, 1946, p. 155. Guillevic schrijft ook (loc. cit., p. 48) :
Het metaal staat in het midden en brult zonder het roest
En onder het roest schreeuwt het nog…
Uit: Gaston Bachelard, La terre et les rêveries de la volonté, Uitgeverij José Corti, Parijs, 15e herdruk 1992 (1948), p.233-240.