thema:

Mort d’un jardinier (Dood van een tuinman)

Vertaling:

4.

 

Je strikt de veters van je veiligheidsschoenen, dubbele knoop, stalen neuzen à la Dr Martens, ze klossen op de keien van het terras, je bent er klaar voor, handschoenen muts kaki linnen broek, je spade in de hand, de glad glanzende essenhouten steel, het net geslepen scherpe staal, je voelt door de dunne stof van je broek je dichtgevouwen zakmes tegen je dijbeen tikken, je gaat de tuin van onderaf te lijf, volgt het touw dat over het terrein gespannen is, in een stippellijn de draad langs, optillen insteken doorduwen terughalen, je graaft de eerste voor uit en gooit de scheppen aarde ver achter je rug, dan begint het eentonige werk, voor na voor, van links naar rechts, insteken optillen omdraaien insteken optillen omdraaien, je gebruikt je voet niet, je drukt het blad op armkracht de grond in, veertig centimeter gescherpt staal in de buik van de aardbol, je werkt als een machine, je schoenen vertrappen het onkruid voor het wordt omgedraaid, in duister gedompeld, veroordeeld tot wegrotten onder de omgeploegde aarde, soms spaar je wat mollenkruid, een verdwaald veldslaplantje; voor je hervindt de tuin zijn maagdelijkheid, zijn zwarte kale kiemkracht, je herinnert je een ander gesprek met Christophe die je aan het begin van het voorjaar was komen opzoeken, de aarde was kaal en net omgespit, er was nog niets gezaaid, en hij had gezegd, ik voel het ongeduld, ik voel dat het gaat groeien, daaronder groeit het, ik voel hoe het daaronder groeit, je kon het niet weten, nu ligt hij ook onder de grond, maar zijn gedichten zijn in de hoofden van zijn vrienden gegroeid ; als soms een grote graspol van de zachte herfst geprofiteerd heeft om op te bloeien uit te dijen, moet je je rechtervoet gebruiken, op de spa drukken om de volgende snede te maken; achter je staat het lege verfblikje waar je de vuurstenen in gooit, je bent tevreden als je van drie meter afstand in het blik mikt maar je bent niet teleurgesteld als je mist, je trekt ook sommige penwortels of  kruipwortels uit, akkerwinde hondsgras brandnetels, die je woest rechts van je in de heg gooit, ze blijven er hangen, zullen er uitdrogen en doodgaan; naarmate je vordert tast je blik onophoudelijk de net omgespitte grond af, je ziet compostresten van vorig jaar, wat brokkelige mosselschelpen, een koolstronk die een jaar lang intact is gebleven zonder te vergaan, een halve plastic wasknijper die daar niks te zoeken heeft en die je in het vuursteenemmertje gooit, al die kleine dingen al die kleine gebeurtenissen onderbreken je werk als de stok van de zenmeester die op de schouder van zijn leerling tikt om hem uit zijn meditatie te halen, een andere keer is het de wortel van een iep die ondergronds de hele tuin doorgekropen is en het oppervlak nadert, die je ertoe noopt de spade neer te leggen, je pakt het afgehakte uiteinde en je gaat het gevecht aan, tilt hem op om hem zoveel mogelijk bloot te leggen, de strijd met de anaconda, dan pak je je mijnwerkersbijl en je hakt in de grond, werpt twee of drie meter van de plantaardige slang ver weg; een dag zal niet genoeg zijn om het hele stuk af te krijgen, van tijd tot tijd kom je op adem, je laat de spade aan het begin van een nieuwe voor staan, je schakelt over op andere bewegingen, je spreidt op het terrein de hopen compost uit die je de voorgaande week met de kruiwagen hebt gebracht, je geeft terug, wekt de transformatie op, de katalyse; al werkend nader je een molshoop, je weet dat de mol niet het risico loopt met het metaal in aanraking te komen, de trillingen hebben hem lang genoeg van tevoren gewaarschuwd, hij heeft zich in zijn geheime burcht verschanst, dat vind je niet erg, je hebt een zwak voor hem, het spijt je ook wanneer je blindelings een dikke regenworm verwondt die in twee helften op de bodem van de voor ligt te kronkelen, voedsel voor de aarde, je koestert niet dezelfde gevoelens voor de onzichtbare veldmuizen die op je groenten teren, en schijnheilig van onderaf de wortels of de rode bieten uitboren, het zou je buitengewoon plezier doen om er een in tweeën te hakken met je spade maar dat gebeurt nooit, je stelt je dus tevreden met het hypothetische jagen van de bosuilen die ’s nachts de tuin onveilig maken; je bereikt het doel dat je voor die dag voor ogen had, je nadert de rij artisjokken, ze mogen daar nog een paar jaar staan en je spade spaart ze, omzeilt ze, je spit achteruit zonder op de jonge scheuten te stappen, een precies werkje, als een schilder die een randje bijwerkt, je noemt alle analogieën op die je te binnen schieten, de heen en weer schuivende wagen van de schrijfmachine, de naaldjes van een matrixprinter, schrijven, weven, schering en inslag, een ruitpatroon, een kruiswoordpuzzel op de grond, een gravure, de woorden ruisen onophoudelijk, wervelen tussen je oren rond je schedel, je ogen registreren, benoemen, evalueren, je geheugen draait op volle toeren, je lichaam werkt machinaal maar je gedachten vliegen alle kanten uit in een levende en vrolijke anarchie, je verbeelding is ver boven de voren aan het freewheelen, je bedwingt je zingen achterin je keel maar het zou zomaar willen losbarsten, nu en dan geeft je lichaam een waarschuwing af, dat kan kramp in de borstkas zijn of de gewaarwording van rugpijn, een zwaar gevoel dat afzakt tot in je dijbeen, nu moet je je inspanning meten, je stopt even, trekt je handschoenen uit, legt een hand aan je pols, je voelt de bloedstroom die klopt zich terugtrekt en klopt zich terugtrekt en klopt, je houdt niet van dat gevoel, hetzelfde dat je ’s nachts overvalt als het bloed klopt en bonst tussen je slaap en het kussen, je gaat op je rug liggen om je hartslag te smoren.

Over de auteur:

Lucien Suel (1948) is een dichter/schrijver/vertaler/tekenaar uit Frans Vlaanderen. Punk, dada en Beat Generation beïnvloeden zijn werk, onder meer in poëtische performances met muzikale begeleiding. In zijn poëzie experimenteert hij veel met vormbeperkingen. Lucien Suel heeft ook drie prozaboeken gepubliceerd, waaronder Mort d’un jardinier (La table ronde, 2008), waaruit Terras #1 een fragment publiceerde, en La patience de Mauricette (La table ronde, 2009). In 2014 verscheen bij dezelfde uitgeverij de verzamelbundel Je suis debout.

Over de vertaler:

Kim Andringa (1977) studeerde Frans en vergelijkende literatuurwetenschap. Ze is literair vertaler uit en naar het Frans, redactielid van Terras en universitair docent vertalen aan de universiteit van Luik.