Als ik langs het veld loop en het koolzaad zie
denk ik aan hem: hoe hij zeven jaar oud hier
liep en overweldigd werd door de geur
en moest liggen. Ik weet niet hoe de hemel zich
toonde maar hij hoefde die dag ook geen hemel,
nooit meer een hemel.
Eenvoudig
gekleed lag hij daar in het veld en wist dat hij ook
nooit meer iemand nodig had
omdat het goed was zoals het nu was, als water
uit de beek. Omdat hij wist dat alles er
onherroepelijk was nadat hij aldus was geroepen
en ook nooit meer hoefde te weten door wie.
Hij was er. Onzichtbaar. Als de hemel die er
niet meer toe deed achter zijn gesloten oogleden.