Palimpsest

Dick Raaijmakers - De kunst van het machine lezen - krachtWe zijn nu, officieel, verdwaald.1

 

Ooit was het noordpoolgebied voor ons blank en leeg. Sommigen noemden het ‘terra incognita’, anderen beweerden dat op het meest noordelijke puntje, helemaal bovenop onze wereld, een magnetische berg stond waarvandaan vier rivieren, in elke windrichting één, de oceanen met hun water vulden. Talrijke reizen vonden plaats – de ene met succes, zegev¬ierend over de tot dan toe ongetemde wateren, de ander eindigde op de bodem en werd nooit teruggezien. Engelsen, Nederlanders, Russen en Scandinaviërs verloren hun levens tussen de muren van ijs gedurende de reis, of kwamen vol trots en met kratten vol kennis terug. Duizenden tekeningen van sneeuwvlokken werden er gemaakt, schema’s van de dieptes van de zee, lijsten van verradelijke winden, of beschrijvingen van rood, wit en zwart zand; het vlekkeloze gebied werd door vele handen tegelijk volgeschreven en ingevuld, vastgelegd en verankerd, in verhalen en in boeken.

 

Vanachter mijn schrijftafel kijk ik tussen de gordijnen door uit op de baai van de Oostzee; aan de overzijde ligt een strook van grijs-zwarte, afgeslepen rotsen en aan de voet ervan de witte lijn van het water; boven op de rotsen het zwarte dennenbos. Soms voel ik het verlangen er heen te gaan. Maar dan pak ik mijn verrekijker en zonder me van mijn plaats te bewegen ben ik er.2

 

Met behulp van mijn computer blader ik door de geschiedenis van de Noordpool. Geen stap hoef ik te zetten of ik zit in een boek uit 1745, op een schip met Georg Wilhelm Steller. Deze oplettende Duitse naturalist wijst mij op een komisch beestje dat rond het schip dartelt. Ik heb het nog nooit eerder gezien. Volgens Steller is het een zwemmende primaat, en hij doopt het direct tot ‘sea-monkey’. Het beestje duikt weer onder, komt aan de andere kant van het schip boven, en verdwijnt watertrappelend uit zicht. We zien het de hele reis niet meer terug, niemand ziet dit beestje ooit weer terug. Ook op gewone pagina’s op het internet vind ik geen enkele referentie, slechts in dit ene boek dat nu op mijn beeldscherm staat. Het nietige beestje staat er in contrastrijk zwart-wit afgebeeld, doormidden gesneden door  – wat lijkt – de rand van een pagina. Een leeuw met slagtanden onder het zeeaapje zoekt angstig naar zijn eigen onderlichaam, ook dit lichaamsdeel is koelbloedig van de pagina gehakt, fantoompijn markeert zijn kop.

 

Ik laat deze aangeslagen dieren met rust, klik verder, en loop in een boek van Kapitein William Scoresby Jr een ‘eskimaux’ tegen het lijf. Hij heeft een vreemd gezicht, gekleurd door digitale pixels. Het ziet er niet goed uit. Zijn rood doorlopen neus doet me denken aan de drankzucht die de Inuits in het noorden van Noord-Amerika tegenwoordig in hun greep houdt. Een aantal pagina’s verderop ligt deze ‘native’ met een speer in zijn handen op de grond. ‘Watching a seal’ staat er als onderschrift bijgeschreven; ‘watching a native’, denk ik erbij. Nu is het ditmaal niet zijn gezicht, maar de lucht die een paarse gloed heeft. De zon gaat hier onder of juist net op. Strepen lopen diagonaal door de lucht; het doet me denken aan het Noorderlicht waarover men in de verhalen over deze contreien zo veelvuldig schrijft. Vreemd. Het ziet er nogal psychedelisch uit, alsof ik naar een afbeelding uit de jaren zeventig kijk,  met een sappige zeehond in het vizier.

 

Het psychedelische paars uit 1821 achter me latend vervolg ik mijn tocht door het verleden. Uit de lichtgevende pixels van mijn beeldscherm doemt een groep mannen voor me op. Het is donker. Ik zie slechts het silhoutte van deze groep tegen een grijze achtergrond afsteken. De mannen kijken van een afstandje mijn richting in, dichterbij komen ze niet. Het onderschrift leest ‘Efter den forste polarnat’, wat ‘After the first polar night’ betekent. Een aantal vlokken danst luchtigjes door de lucht, of zijn het stofdeeltjes op de scanner? Hoe dan ook, de zon zullen deze mannen na deze nacht niet meer zien: zij liggen begraven op servers in bunkers ver weg. Ik zou ze wel eens willen zien, de miljoenen eentjes en nulletjes, die onze geschiedenis in een mum van tijd eigen maken. Maar ik weet niet waar ze zich bevinden, deze eigenaardige deeltjes wier massa ik niet ken, en waarvan ik niet weet hoe ze het doen.

 

De tijd verandert net zoveel als dat het vastlegt.3

 

Ik surf verder en zonder veel moeite ben ik in 1596 aanbeland. De man op de rechterpagina kijkt op naar dit jaartal. Tussen hem en het getal gaapt een groot gat, net als tussen de gebeurtenissen van toen, daar ergens op een schip in een door ijs omringde zee, en mijzelf, vanachter mijn computer in een verwarmde studio. Tegelijk zie ik ook overeenkomsten: zo zijn we beiden op verkenning in gebieden waar weinig anderen zijn geweest. Hij vaart daar door de smetteloze wateren, ik reis hier door de zojuist ontstane digitale bibliotheek, observerend en noterend, verzamelend en concluderend. De digitale archeologie, al staat het nog in haar kinderschoenen, het is nu al een rijk van ongekende grootte.

 

Zo kom ik op de titelpagina van een volgend boek het cryptische ‘Lapon d’une Renne’ als onderschrift van een doormidden gezaagde en vervolgens weer aan mekaar geplakte afbeelding tegen. Met behulp van het woordenboek op mijn computer kom ik snel tot een Nederlandse vertaling: ‘De Laplander van het Rendier’. De vouw is in 1772 gemaakt, het boek is in 2008 ingescand. Zou de maker deze vouw in 1772 expres zo hebben gemaakt? Laat hij de Laplander opzettelijk in de ingewanden van het rendier kijken? Probeert hij te laten zien dat het onmogelijk is een exacte representatie te maken, en zijn de twee figuren daarom zo bruut doormidden gehakt? Of wist hij in 1772 al dat de Laplanders geen rooskleurige toekomst geschonken zouden zijn? Hoe dan ook, de scan uit 2008 heeft het nu vastgelegd, de Laplander en het rendier zullen zo tezamen de toekomst in geworpen worden.

 

Iets verderop kom ik het Middelnederlandse woord ‘Eylandt’ tegen. Ik zie twee piepkleine eilandjes aan de rechterkant van deze kaart, maar de rest van dit tweedimensionale landschap is zo goed als leeg. Driehoekige vlakjes verdelen de zee in een spel van lijnen, ze worden ‘Mare Glaciale’ genoemd. De lijnen zelf zijn weer in stukken geknipt en duwen het oorspronkelijke onderwerp uit beeld. Het eiland is ondergesneeuwd geraakt, achter een verticale vouw verdwenen en opgegaan in een grafische vertekening van het gebied. De boosdoener van dit verlies, de vouw, laat het ongerijmde Ocintrionalis en Delinspits achter.

 

In een andere boek staat met stippen Univ o Californ geschreven. Stanford Libra ben ik al eens eerder tegen gekomen. Ooit waren deze zwevende letters voorzichtig in het papier gedrukt, een aantal zachte sneeuwheuveltjes achterlatend. Niet alleen leesbaar voor een  bibliothecaris, maar ook voor een gevoelige blinde. Nu komen de afkalvende woorden als ineenstortende gletsjerpartijen in beeld gedreven. De misvormde letters drukken een sarcastische stempel in de documenten. Ze tonen me de machtsverschuiving van de uitgerangeerde bibliotheken wereldwijd naar de op één hand te tellen soft- en hardwaregiganten.

 

Er is nooit een document van de cultuur dat niet tevens een document van barbaarsheid is. En zoals het zelf niet vrij is van barbaarsheid, is ook het proces van de overlevering, waarin het van de een op de ander is overgegaan, dat niet.4

 

Inmiddels heb ik een aardige verzameling boeken op mijn computer staan, maar een aantal van de gedownloade boeken gaat niet meer open. Wellicht is er iets mis met het programma dat ik gebruik; ik kan de boeken die ik drie maanden geleden had gevonden niet meer openen. Ik download een update voor het programma en start mijn computer opnieuw op. Maar nog steeds krijg ik de boeken niet geopend, en met een simpele sleepbeweging besluit ik de boeken in de prullenbak van mijn computer te gooien. Nog een keertje klikken en ook de prullenbak is leeg. Mijn computer maakt het geluid van verfrommeld papier, alsof ik van de hele rits boeken één klein propje maak.

 

Ik open een document dat het nog wel doet en kijk tegelijk nog eens rond op het internet, waar ik een website tegen kom die ik nog niet eerder had ontdekt. Na Google Books, Internet Archive en Gutenberg Project kan ik nu ook de Library of Congress voor mijn verzameling gebruiken. Alweer gaat er een nieuwe wereld voor me open. Ik voer een aantal steekwoorden in en direct verschijnt er een lijst van 30 titels voor me. Het eerste boek dat ik open, ‘An Account of a Voyage for Discovery of a North-West passage by the Hudson’s Streights’, heeft op zowel de voorkant als de achterkant een witte vlek. Het lijkt alsof er een kauwgompje op de scanner heeft gezeten, dat nu op elke pagina staat. Na een beetje speuren denk ik echter in deze vlekken The Great Seal te herkennen, de iconische zegel van de Verenigde Staten. Aan de bovenkant van de vlekken is namelijk met een beetje inbeeldingsvermogen de kop van een adelaar te zien. Normaal gesproken is deze kop naar rechts gedraaid, en aan beide zijde vergezeld van een vleugel. Aan de linkerkant van de vlek denk ik olijfbladeren te zien, en aan de rechterkant steken een aantal pijlen de vlek uit. Het kan haast niet anders dat dit inderdaad The Great Seal is. Toch doen de vlekken me meer aan twee uitgedroogde kauwgompjes denken, die platgeslagen en achtergelaten nog jaren aan het asfalt blijven kleven.

 

Uit het tweede boek dat ik van de website haal steken twee handen het beeldscherm in. Ze hangen boven de pagina’s. Roze condoompjes zijn om de vingers gebonden, misschien om het omslaan van de pagina’s gemakkelijker te maken, of om de boeken tegen vette vingers te beschermen. Hoe dan ook, het is een slaafse klus: ergens in een donkere kelder 600 pagina’s stuk voor stuk inscannen, en vervolgens weer een ander boek van voren naar achteren in zijn geheel digitaliseren. Zal dat soms de reden zijn dat die handen meegescand worden, dat de man of vrouw die het inscant moe is geworden, en zijn concentratie heeft verloren? Of doet de persoon dit met opzet om een persoonlijke touch aan het document mee te geven? In ieder geval herinnert het mij eraan dat de digitalisering een menselijke project is; zonder deze handen zouden de boeken niet worden ingescand, en dan waren al die vreemde beelden, bizarre fouten en treffende metaforen niet ontstaan.

 

Poezië begint waar het nut voor ’t algemene een steek laat vallen.5

 

Terug naar het Arctische gebied, dat er op mijn beeldscherm weer apart bij staat. Een grijs kader verdeelt een wit landschap in delen. Aan de rechterkant buiten het kader staat een zwarte holbewoner op een rots, van achterop gezien; hij kijkt naar een schip. Naast de holbewoner, binnen het strak afgekaderde vlak, staat een man met een speer. Ook hij lijkt naar het schip te turen. Voor het schip staat een man voorover gebogen in het ijs te prikken. Het zou kunnen dat hij wetenschappelijke metingen doet, maar misschien is hij wel vis aan het vangen. De tekst onder de afbeelding helpt me weinig verder dit tafereel te ontrafelen, alleen de laatste woorden van de zin kan ik lezen: ‘Cape Comfort’. Cape comfort, dit grijze vergezicht, het kader dat de computer er eigenhandig in heeft geplaatst en de prehistorie en de 19de eeuw in één beeld verenigd heeft.

 

Maar de technologie verduistert niet alleen, het neemt niet alleen kennis weg, het heeft ook een scheppende kracht en voegt nuances, hoe abstract ook, aan ons verleden toe. Zoals de rare regenboog die ik in de ‘washing space’ van een schip uit 1853 tegenkom. De regenboog hangt niet in de lucht, maar is in het ruim gedrukt. Nauwkeurig binnen de lijntjes ligt het horizontaal gestrekt op een doorsnede van een schip. Ook de schrijver van ‘Nouveau Voyage vers le Septentrion’ (New Voyage to the North) is van vreemde kleuren voorzien, ze hebben hem achter tralies gezet, paars en groen gekleurde tralies. Ik weet niet waar deze kleuren opeens vandaan komen, maar zeker is dat deze verticale balken de schrijver insluiten, alleen een oog piept tussen de tralies door. Maar waarom? Wat was de reden om deze man van zijn vrijheid te ontnemen? Was hij een slechte schrijver? Was hij een leugenachtige schrijver? Of moeten deze eigenzinnige activiteiten juist de computer zelf ontnomen worden?

 

Ergens anders zit een vrouw vast. Ditmaal zijn het geen tralies, maar is het een weelderig ornament dat haar omringt. Ze schreeuwt het uit, omsloten door de gedetailleerde toeters en bellen die haar in een houdgreep hebben. Zou het de kennis zijn, de betekenissen die wij aan de dingen geven, die haar gek maakt? Het feit dat de tandenborstel van Neil Armstrong, de ontdekker van een vergelijkbare plek, voor 35.000 dollar wordt verkocht? De wetenschap dat in China tien werknemers van een fabriek voor Apple computers zelfmoord plegen? Of soms het gegeven dat de Russen een titanium vlag op de zeebodem onder de ijsmassa van de Noordpool hebben geplaatst, waarmee ze het gebied claimen en het, zodra het ijsvrij is, als eerste en enige voor de exploitatie van olie kunnen gebruiken? Ook ik word aangetrokken en afgestoten door de wereld om me heen. Soms verlang ik op te gaan in een blanke pagina uit een boek, de stekker uit mijn computer te trekken, maar na een tijdje in de stilte van deze verloochening wil mijn sponzige brein zich toch weer laven aan informatie, en krijgt de zucht naar kennis weer de overhand.

 

Zijn ademhaling bevroor letterlijk op de muren, en elke ademtocht maakte de muren net weer wat dikker, en de iglo weer iets kleiner, totdat er op het laatst nauwelijks nog ruimte was voor zijn lichaam.  (…) In dit geval was de man zelf de veroorzaker van zijn eigen vernietiging, terwijl het instrument van die vernietiging juist hetgeen was dat hij nodig had om in leven te blijven.6

 

Zo sta ik op een volgende pagina direct weer midden in de wereld, temidden van wat ooit een schip was. Waarschijnlijk is het opgeslokt door de beklemmende ijsmassa om me heen, dat het schip met huid en haar heeft opgegeten. Direct schiet de geschiedenis van Shackleton en zijn mannen me te binnen. Deze groep avonturiers wilde als eerste het continent Antarctica oversteken, maar bereikte het continent niet eens. IJsschotsen hadden hun schip omsloten en door het uitzetten van het ijs brak het schip in tweeën. Met twee kleine roeibootjes verlieten ze hun moederschip en ze sloegen op het ijs hun tentenkamp op. Maanden achtereen dreven zij op ijsschotsen en in hun bootjes door de ijzige stilte. Als een wonder dobberden ze langzaam naar het noorden, richting de bewoonde wereld, waar ze – eenmaal veilig aan land – werden ingelicht over de gebeurtenissen in Europa. De Eerste Wereldoorlog was aan de gang. Europa stond in vuur en vlam, tientallen mensen stierven dagelijks. Het met bloed vergoten Europa was totaal aan hen voorbij gegaan; zij hadden jaren niets anders gezien dan de zon, de zee, de lucht en het ijs. De fotograaf van het gezelschap wist, toen hij dit hoorde, niet hoe snel hij naar België vertrekken moest. Hij dook linea recta de loopgraven in om de restanten van deze bloederige en belangrijke gebeurtenis vast te leggen.

 

Ik laat deze geschiedenis voorlopig voor wat het is en voordat ik het door heb staat er alweer iets heel anders op mijn beeldscherm. Het zijn de sneeuwstormen van 12 maart en 23 juli, ruige stormen, zonder duidelijk begin of einde in tijd, zonder begin of einde in vorm. In alle vaart razen ze over de vlakte. Van alle kanten schieten ze de lucht in. Op deze pagina zijn ze echter gevangen gezet en tot stilstand gebracht, veranderd in een zwart diagram en in een grafiek gedrukt. Ontdaan van hun driedimensionaliteit, ontdaan van hun ongrijpbaarheid.

 

Het is zo verleidelijk om de hele wereld in te delen volgens één enkel stelsel. Dan zouden universele wetten reguliere fenomenen ordenen als een geheel: twee hemisferen, vijf continenten, mannelijk en vrouwelijk, dieren en planten, enkel- en meervoud, links en rechts, vier seizoenen, vijf zintuigen, zes klinkers, zeven dagen, twaalf maanden, zesentwintig letters. Maar helaas werkt dit niet, heeft het nooit gewerkt en zal het ook nooit werken. Maar dat zal ons er niet van weerhouden om dieren nog heel lang ergens in te delen omdat ze bijvoorbeeld een oneven aantal tenen hebben, of holle horens.

 

Verderop loop ik nietsvermoedend tegen een verzameling 19de-eeuwse speren aan. In vergelijking met de onstuimige sneeuwstormen liggen ze er rustig bij. In alle stilte lijken ze op te gaan in hun eigen kist, zich stiekem terugtrekkend uit de wereld, zich losmakend van de verzameling waar zij onderdeel van zijn. Hoe zou het zijn om een etnografisch museum binnen te lopen en geen enkel voorwerp te zien? Geen prullaria, want de ruimte is donker, het zicht is verduisterd. Alles wat met pijn en moeite is verzameld, wat met geweld is gestolen, of voor een mes is geruild, is opgelost in het niets. De verzamelde kennis heeft ons verlaten, zoals de bovenkant van de twee schedels uit het boek ‘Cruise of the Revenue Steamer Corwin’ weer blank zijn geworden, zoals de blanke schapen die in ‘To the Top of the Continent’ een berg op rennen. Eventjes lichten ze op, eventjes mag ik kennis met ze maken, ze tegen het licht houden, met een loep bekijken, maar dan gaan ze er weer vandoor. In alle eigenheid verlaten ze de pagina, waar ze hun eigen weg gaan, en mij slechts met een schim, een halve afdruk, achter laten; als een kaart van de wereld die langzaam wit wordt, onbekend land dat opkomt. Land dat leger en leger wordt, en open is voor speculatie. ‘Hic sunt dracones’, hier zijn de draken, stond er op een enkele kaart op gebieden waar nog nooit iemand was geweest. Nu lijkt het tij zich te keren en neemt de witte vlakte die zich op deze kaart verspreidt weer toe. Wellicht zullen ook de draken weer te voorschijn komen.

 

Of steekt er hier in de ‘Memoires van Belliot’ een nog nooit eerder gezien beest zijn kop boven de horizon uit? Is dit een alien, met twee grote oogbollen op zijn kop en rare armpjes voor zijn lichaam? Is er hier op de Noordpool een buitenaards wezen gezien? Waarom heb ik nog nooit eerder van deze Arctic Alien gehoord? Gebiologeerd door de afbeelding ga ik op zoek en ik besluit mijn studio te verlaten. Ik speur door de bibliotheek bij het station, maar vind geen enkel exemplaar van het boek dat ik op mijn computer heb staan. Een hulpvaardige medewerker raadt mij een antiquariaat in de binnenstad aan, maar als ik er aankom is ook hier het wezen niet te zien. Een tweede antiquair levert meer resultaat. Het boek ligt in hun magazijn in Noord. Ik kan het ophalen, of ze sturen het me op. Maar nu ik weet dat de alien in Amsterdam te zien is, spring op mijn fiets en in no time ben ik in Noord. Aangekomen in het depot sla ik het boek nieuwsgierig open. Het scheurt bijna in tweeën. Ik heb de fysieke pagina in mijn handen, maar de vage gestalte is natuurlijk geen buitenaards wezen. Het is een grijs grafmonument achtergelaten op een verlaten eiland. Een doods object, geplaatst op een leeg strand, ter nagedachtenis aan een verloren poolreiziger. Teleurgesteld klap ik het boek weer dicht.

 

Want het eiland der waarheid wordt omringd door een machtige oceaan, waarin veel wijze mannen door de stormen der illusie schipbreuk zullen lijden.7

 

Mijn verzameling van digitale errata begint steeds grotere vormen aan te nemen. Ik denk dat het tijd wordt het naar de Library of Congress in Washington te brengen. Of misschien iets dichter bij huis, naar de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, want ik lees net op het internet dat ook deze Nederlandse bibliotheek door Google Books ingescand gaat worden. Voor 2013 willen ze 160.000 boeken ingescand hebben. Zal ik snel nog even langs gaan om ze een voorproefje te geven van wat er met hun collectie gaat gebeuren? Of wacht ik rustig op de dag dat ook mijn verzameling ingescand wordt? Zullen er dan nieuwe kleuren bij zijn gekomen, is er meer wit ontstaan? Is het van commentaar voorzien, of is deze bijlage er hardhandig uitgescheurd, zodat ook dit boek uit zijn verband wordt gerukt en opgaat in de brij van verdwaalde documenten? Of zal ik deze verzameling in de Noordelijke ijszee dumpen, waar ze (naast de titanium vlag van de Russen) tot stilstand komt en terugkeert naar haar eigen oorsprong?

 

De zee strekte zich majesteitelijk uit, als een grote blauwe natte wereld van gedachten.8

 

David Shields, Reality Hunger (New York: Alfred A. Knopf, 2010), p. 83

August Strindberg, Days of Loneliness (New York: Phaedra Publishers, 1971), p. 57

Alfred Hitchcock, in Grimonprez’s film Double Take, 2009

Walter Benjamin, On the Concept of History, Illuminations (New York: Knopf Doubleday Publishing Group, 1969), p. 256

Atte Jongstra, Klinkende Ikken (Amsterdam: Arbeiderspers, 2008), p. 90

Paul Auster, The New York Trilogy (New York: Penguin, 1990),  p. 300

Francis Bacon, Masculine Birth of Time (Chicago: Univ. of Chicago Press, 1964) , p. 100

Robert Walser, Jakob von Gunten (New York, New York Review Books, 1969), p. 175