thema:

Sprong in de leegte

De dichter is een kleine God luidt de titel van een onlangs gepubliceerde bloemlezing van de 150 mooiste gedichten in het Spaans. Deze titel is ontleend aan de ‘Ars poëtica’ van de Chileense dichter Vicente Huidobro (1893-1948) en drukt heel kernachtig diens onwankelbare geloof in de kracht van poëzie uit. Het is een eerste huldeblijk aan een dichter die in ons taalgebied nooit enige bekendheid heeft verworven, maar desondanks mede de koers heeft bepaald van de Latijns-Amerikaanse poëzie in de voorbije eeuw. In het najaar verschijnt bij het Gentse Poëziecentrum nu ook de integrale vertaling van Huidobro’s hoofdwerk: Altazor. O el viaje en paracaídas (Hogevalk. Of de reis aan de parachute).

Vicente García-Huidobro Fernández, zoals hij voluit heette, werd als oudste zoon van aristocraten in 1893 in Santiago de Chile geboren. Deze hoge komaf bleek tegelijk een vloek en een zegen. Enerzijds brachten de literaire salons van zijn moeder, zelf een dichteres en ontwikkelde vrouw, hem reeds vroeg in aanraking met de literatuur en de recente, vooral door Frankrijk geïnspireerde tendensen op dit gebied. Anderzijds gingen de katholieke moraal en de gezapigheid van het leven in deze kringen hem tegenstaan. Hoogstwaarschijnlijk speelden deze beide motieven mee, toen Huidobro in 1916 besloot om naar Parijs te emigreren. Inmiddels had hij ook verschillende, experimentele dichtbundels voltooid en zijn ambitieus, zogeheten ‘creationistische’ poëtica geformuleerd. Volgens dit credo diende de dichter de werkelijkheid niet te bezingen, maar moest hij zijn eigen wereld scheppen. Huidobro’s werk en pleidooi voor een autonome poëzie vonden spoedig weerklank bij Europese avant-gardisten als Guillaume Apollinaire, Pierre Reverdy en Juan Gris, met wie de Chileen in de daaropvolgende jaren dan ook nauw samenwerkte. Heen en weer reizend tussen Parijs, Madrid en Santiago zou Huidobro zich decennialang, door middel van manifesten, lezingen en literaire tijdschriften – vaak door hemzelf gefinancierd –, blijven inzetten voor zijn radicale poëzieopvatting. In de loop van het woelige Interbellum werd de toon van zijn geschriften evenwel almaar politieker. Zo nam hij symbolisch deel aan de Chileense presidentsverkiezingen in 1925 en verklaarde hij zich begin jaren ’30 communist.

In Huidobro’s poëzie, die hij doorgaans in het Spaans maar soms rechtstreeks in het Frans schreef, is de geschetste evolutie van het strikte vormexperiment naar het expliciete engagement goed te volgen. In Pagodas ocultas (1914) maakte hij bijvoorbeeld gebruik van kalligrammen, en in 1922 exposeerde hij geschilderde gedichten in het Parijse Edouard VII-theater. Nog typischer voor het creationistische gedicht dan een ongewone visuele compositie is de opeenvolging van verrassende beelden. Volgens de dichter was het beeld ‘een broche van licht die twee ver uit elkaar gelegen werkelijkheden samenbrengt.’ Dit blijkt ook wel uit treffende voorbeelden als: ‘In elke plas / slapen dove sterren’, en ‘Op de arctische zeeën / speur ik naar de leeuwerik die wegvloog uit mijn borst’ uit Poemas árticos (1918), of ‘De stilte is een plant die binnenin groeit / zolang het hart de verwarming op gelijke temperatuur houdt’ uit Automne Régulier (1925). In Altazor (1931) lezen we echter – weliswaar nog steeds in een creationistisch beeld: ‘Moet je die steppen handen zien schudden / Miljoenen arbeiders hebben het eindelijk ingezien / En hijsen hun vlaggen omhoog van ochtendrood.’ Voor alle duidelijkheid, deze referentie aan de Russische revolutie maakt dit boek nog niet tot een propagandatekst. Altazor is daar veel te complex, te ongrijpbaar voor.

Altazor, dat bestaat uit zeven canto’s in vrije verzen en een voorwoord in proza, vormt een overgangswerk. Het is een keerpunt waarop de avant-garde of, ruimer, de moderne mens zijn eigen verworvenheden en tekorten overschouwt. Ook letterlijk, want de spreker, Hogevalk genaamd, hangt aan een parachute en overziet het wereldgedruis onder zich. Wat Hogevalk ziet, doet hem soms jubelen, in een nietzscheaans Amor Fati, maar boezemt hem ook peilloze angst in. Wat voor zin had de massaslachting van WO I? En wat is de hogere betekenis van het leven na de dood van God? Zelf valt hij in een existentiële leegte, naar ‘het open graf’. Om deze vooralsnog onbekende ervaring tot uitdrukking te brengen heeft hij een nieuwe taal nodig, maar die van de avant-garde blijkt niet meer afdoende. Vanaf Zang III moeten de symbolistische, surrealistische, dadaïstische en zelfs Huidobro’s eigen creationistische procedés het allemaal ontgelden. Vervolgens worden in een nietsontziend taalspel alle denkbare grammaticale, syntactische en lexicale regels geschonden, totdat er in de laatste zang nog een lied van louter syllabes overblijft. De algehele vernietiging of de tabula rasa voor een nieuw begin? Altazor is beide: een hoogtepunt van de Latijns-Amerikaanse avant-garde dat net als César Vallejo’s Trilce en Pablo Neruda’s Canto general getuigenis aflegt van de menselijke verbijstering ten overstaan van een desintegrerende wereld vol ongekende mogelijkheden.

 

Over de auteur:

Piet Devos (1983) heeft zicch gespecialiseerd in de vertaling van Frans- en Spaanstalige avant-gardeteksten. In 2013 is hij aan de Rijksuniversiteit Groningen gepromoveerd op het werk van Vicente Huidobro en de Franse surrealist Benjamin Péret. Zijn onderzoek richt zich vooral op de rol van de zintuiglijke waarneming in literatuur. Zie voor meer informatie: www.pietdevos.be