Laat in de avond waren twee vrouwen onder de straatlantaarn het vuilnis aan het vegen op de asfaltweg en de trottoirs, het hoofd gebogen en de handen rond de steel van hun houten bezem gevouwen. De oudste vrouw was rond de veertig en had een tengere gestalte en een mager gezicht met uitstekende jukbeenderen. De jongste had een ronde, zwangere buik, was magerder dan de oudste vrouw en was pas zeventien. Ze droegen een slecht zittende blauwe overall met op de rug de letters MCC grof geschilderd, een hoofddoek en goedkope plastic slippers. Hun voeten waren vuil en zaten onder het stof.
De jonge vrouw hield op met vegen en geeuwde. Ze keek de oudere vrouw aan. ‘Mams ik heb zo honger!’
‘Ik heb ook honger Kema’, zei haar moeder. ‘Maar wacht een beetje. Als wij klaar zijn met vegen wij kopen stoofpot.’
‘Ik ben stoofpot beu’, zei Kema. ‘Mensen koken niet lekker daar.’
Haar moeder hield op met vegen en keek haar aan. ‘Wat moeten we Kema? Dat beetje beetje geld van dat vegen hier is niet genoeg om te koken elke dag. As we koken thuis dan alle geld dat ik spaarde en dat jou kan helpen met verkopen op de mart is meteen op. We moeten gaan bedelen bij de mensen dan. Is dat wat je wil?’
‘Nee mams. Maar zwangere vrouw moet goed eten!’
‘Klopt. Maar we hebben niet genoeg geld nu. Dus geduld, ik ga genoeg sparen dan kan jij wat in de verkoop gaan doen. En ik ga zelf ook iets verkopen en stoppen met dat vegen hier. Te slecht betaald. Steeds maar poep opruimen als die lui hier het de straat op gooien,’ zei Bendu sissend.
Kema schudde het hoofd en zuchtte.
Toen ze klaar waren met vegen, haalden ze de vuilnishopen weg en gooiden ze in een van de gele containers in en rondom Monrovia. Die had het stadsbestuur daar neergezet in een poging ‘stad en plantsoen fris en groen’ te houden. Maar veel mensen negeerden de containers. Ze gooiden hun afval waar ze maar konden. Vooral wanneer de bakken vol kwamen te zitten en MCC, dat instond voor netheid in de stad, niet snel genoeg langskwam om het vuilnis op te halen, waardoor de lucht ging stinken naar rottend afval. Met ingehouden adem draaiden Kema en haar moeder zich om, weg van de vuilnisbelt en gingen naar het winkeltje met stoofpot.
Het winkeltje met stoofpot was niet echt een winkel. Het stond in de open lucht op een paar meter van de asfaltweg. Er hing een dekzeil overheen om de mensen tegen de regen te beschermen en er stonden een paar lange banken en twee tafels. De mensen aten aan de tafel tussen de banken. De winkelierster schepte het voedsel op aan de andere tafel. Het kleine meisje hielp haar met de vaat in twee grote, met vuil afwaswater gevulde kommen die op de grond stonden. De vaat raakte nooit helemaal schoon. De vrouw moest haastig haar klanten bedienen; het meisje moest haastig de vaat doen. Er waren maar een paar plastic kommen en het afwaswater was koud zodat er steeds olie op de kommen bleef zitten. Wie niet gewend was op zulke plekken te eten, werd er vaak misselijk van.
Kema en haar moeder zaten tussen de andere klanten, een bonte mengeling van chauffeurs, jonge gangsters en een groep vrijgezellen. Er waren rode bonen met palmolie of loof van zoete aardappel met palmolie. Kema en haar moeder kozen loof van zoete aardappel. Ze kochten er voor vijfenzeventig dollar, bogen zich over het voedsel en aten gejaagd, net als de anderen, uitgehongerd en zonder tijd te verliezen. Daarna stonden ze recht, liepen weg en veegden met de rug van hun hand hun vettige mond af.
Ze liepen Lynch Street af, langs de begraafplaats bij Center Street, verlieten de met teer bedekte weg en liepen verder tussen verschillende huizen door. Ze stopten bij een woning van golfplaten. Kema stond bij de gammele houten deur. Haar moeder zocht in de zakken van haar overall, vond een paar sleuteltjes en opende het slot op de deur. Het was een goedkoop slot. Kema berispte haar moeder vaak en zei dat ze het moest vervangen door een stevig exemplaar. Het wemelde van de dieven in de buurt. Kleren werden vaak van de waslijn gestolen zodra je je had omgedraaid. Toch veranderde Bendu het slot niet. Maar wat had ze ook helemaal in die kamer?
Op de kale kamervloer lag een dunne, vuile, gescheurde matras die naar rattenurine stonk. In een hoek stonden twee plastic emmers, een grote plastic bak vol kookgerei en twee koolpotten. Er stonden een stamper en vijzel, een gammele houten tafel en een lange bank tegen een kamermuur. Tegen een andere muur hing een grote aluminium plank en stond een rotan mand waarin Kema en haar moeder hun kleren bewaarden. Meer hadden ze niet, slechts een handvol spullen, in ieder geval viel er niets te stelen.
Ze zetten hun bezems tegen een muur en kleedden zich uit. Ze gingen naar buiten, naar de badkamer: een gammele zinken schutting zonder deur. Ze moesten een lap stof aan de deur hangen tegen de inkijk. Nadat ze zich gewassen hadden, gingen ze terug naar de kamer, bliezen de kaars uit en gingen slapen.
Midden in de nacht kwam Kema overeind op de matras. Ze kon niet slapen. Ze had pijn in haar buik. Was dat een wee? Waarschijnlijk wel, dacht ze. Ze was zes maanden en drie weken zwanger en wist dat haar kind nu elk moment kon komen. Een premature geboorte, net zoals bij de andere meisjes van veertien, vijftien, zestien, zeventien jaar uit de buurt. Een volgende pijnscheut stuurde een schok door haar heen. Ze vloekte binnensmonds, vol afschuw tegenover de man die haar zwanger had gemaakt.
Lucky Boy, zoals ze hem noemden, had haar allang in de steek gelaten. Hij was een buschauffeur die ze eens had ontmoet op de terugweg van school. Hij had haar twintig dollar voor de rit niet willen aanvaarden toen ze zijn bus uitstapte. Hij gaf haar het nummer van zijn Nokia, zei dat hij haar gauw wilde zien. Ze knikte glimlachend. Bij hun volgende ontmoeting werd ze verliefd. Lucky Boy had altijd geld bij zich. Hij begon pakjes voor haar en haar moeder mee te brengen. Zij begon bij hem thuis te slapen, een bouwvallig zinken onderkomen waar Lucky Boy een kamer huurde voor vijf Liberty per maand. Het duurde niet lang voordat haar buik opzwol. Ze vertelde het haar moeder. Op een zondagmiddag gingen ze Lucky Boy thuis opzoeken.
‘Lucky Boy, o, mijn dochter is zwanger’, zei Bendu.
De magere jonge man met donkere huidskleur stond voor zijn deur en keek haar aan, de handen op de heupen. ‘En wat heppik daarmee te maken omoe?’
‘Lucky Boy dát is hoe jij tegen mij praat? Deze meid heeft wel met jou geslapen!’
‘Je dochter heeft andere vriendjes! Ze kan ni’ ergens blijven.’
‘Leugens! Die buik komt door jou!’
‘Al goed ik kom. Momentje.’
Even later kwam Lucky Boy zijn kamer uit met een kaars en een doosje lucifers. Hij stak de kaars aan en ging voor Kema staan. Hij hield het vlammetje dicht bij zijn gezicht. ‘Is dit dan het gezicht van de man die je buik dik maakt,’ schreeuwde hij.
Zijn vertoning had een groep kijklustigen gelokt. De groep moest lachen.
‘Die buik komt door jou!’ schreeuwde Kema terug.
‘Goed, zie maar of je een cent van me los krijgt!’
‘Als jij haar niet steunt, ik ga politie bellen,’ dreigde Bendu en ze sloeg de kaars uit de handen van Lucky Boy.
Lucky Boy moest lachen. ‘Bel de politie dan omoe! Bel de politie dan. Die doen toch niks.’
Inderdaad, toen Bendu de volgende ochtend de politie belde, deden ze helemaal niets. Ze praatten zachtjes met Lucky Boy, op een afstandje van Bendu. De politie kreeg smeergeld. Ze kwamen terug bij Bendu. Ze stuurden haar naar de rechtbank. Dit was geen misdaad voor de politie, zeiden ze. Ze wisten maar al te goed dat de arme Bendu nooit naar de rechtbank zou kunnen. Daar bleef het bij.
Bendu schoot overeind toen haar dochter schreeuwde.
‘Wat is er, Kema? Wat scheelt er?’ vroeg ze met bevende stem en ze reikte in het duister naar het meisje.
‘Ik heb zo’n buikpijn mam,’ huilde Kema en ze kneep hard in de hand van haar moeder.
‘Wacht ik zal de kaars aansteken,’ zei Bendu in het duister tastend.
Met tegenzin liet Kema de hand van haar moeder los. Ze beet hard op haar tanden, jammerend en op de matras kronkelend als een gewonde slang. Bendu vond het doosje lucifers. Ze opende het en stak de kaars aan. Ze staarde naar het verwrongen gezicht van haar dochter.
‘Kom, Kema, we gaan snel-snel naar het ziekenhuis. Je gaat bevallen.’
‘Mams schiet op ik ga dood!’
‘Ja ik kom!’
‘Opschieten mam!’
In een waas sprong Bendu op, maakte de deur los, zwierde die open en stormde naar buiten zoals een eekhoorn die zijn hol uitgerookt was. Ze rende blootsvoets van het ene huis naar het andere, bonsde op de deuren en schreeuwde de longen uit haar lijf.
‘Help! Alsjeblieft geef me een kruiwagen! M’n dochter haar water is gebroken! Help me toch mensen! Ik smeek jullie!’
In een tel was er een groep buren opgestaan en stonden ze bij hun huizen. Een man bracht een kruiwagen. Hij en Bendu renden buiten adem terug naar haar huis, gevolgd door een andere man. Ze vonden Kema. Ze leek wel dood. Ze stouwden haar in de kruiwagen. De man stormde op de asfaltweg af en haastte zich in de richting van het plaatselijke ziekenhuis met Bendu op topsnelheid achter zich aan.