‘Thuis, dat zijn deze vier muren en een deur met een veiligheidsslot, waarvan alleen de gezinsleden een sleutel hebben,’ zei mijn moeder met een veelzeggend gebaar toen ik haar vroeg wat voor haar de essentie van het gevoel van thuis is. Griffier bij de rechtbank, achtenvijftig jaar oud, vier dochters, zes kleinkinderen, twee jaar voor haar pensioen, de ervaring die haar heeft gevormd: dertig jaar doorgebracht in het reëel bestaand socialisme. De toenmalige noodzaak van innerlijke emigratie – je leven opsluiten tussen de vier genoemde muren van je huis, eventueel van een buitenhuisje dat voor de Tsjechen achter het IJzeren Gordijn ooit een surrogaat was voor de onmogelijkheid tot het maken van reizen naar het buitenland – had haar voor altijd gescheiden van de rest van de samenleving die niet dezelfde genetische informatie door het bloed heeft stromen.
‘Is het dan niet bijvoorbeeld een gedeeld historisch geheugen, een culturele identiteit, de taal?’ vroeg ik voor de zekerheid, nadat ik me had voorgesteld hoe verhuizers haar inboedel uit de flat in een buitenwijk van Brno zouden hebben ingeladen en vervolgens in een soortgelijke flat in een buitenwijk van Tokio neergezet. De sleutel van die flat zou er net zo uitzien als deze die ze aan mij en mijn zusters had gegeven, maar ik zou hem toch niet met hetzelfde gevoel in het Japanse slot hebben gestoken.
Ik probeer het nog een keer: ‘En de Tsjechische taal dan? Is thuis een plek waar mensen je verstaan?’ Vandaag aan de keukentafel eet ik kwarktaart naar familierecept als schrijfster en kunsthistorica, zesendertig jaar oud, kinderloos, vaak op reis, de ervaring die mij heeft gevormd: een massagraf van vrouwen, kinderen en bejaarden die het slachtoffer waren geworden van het naoorlogse geweld tegen de Duitse bevolking van Brno – een feit dat tot aan de Fluwelen Revolutie van 1989 werd stilgehouden.
Dan dringt de paradox van wat ik heb geopperd tot me door.
We weten beiden dat juist hier, destijds in deze wijk, vanaf begin negentiende eeuw gebouwd door Duitse en joodse fabrikanten voor de arbeiders in hun textiel-, wapen- en chemische fabrieken, nooit Tsjechisch heeft geklonken. Hier hoorde je op straat het hantec – een eigenaardige plaatselijke volkstaal met elementen van het bargoens. Het kon zich ontwikkelen doordat vaklieden, afkomstig uit verre Oostenrijkse of Duitse steden, en arbeiders uit omliggende Tsjechische dorpen hier kwamen werken. Het hantec bestond uit een mengeling van Tsjechische, Duitse en Jiddische elementen, het nam sommige uitdrukkingen uit het Romani over en na de Eerste Wereldoorlog ook uit gebieden waar de zogeheten plotnaken – proletariërs uit Brno en sprekers van het hantec – hadden gevochten, bijvoorbeeld uit het Italiaans. Er werd zo een uniek amalgaam gesmeed, een soort Brno-Esperanto, dat daarna een van de symbolen werd van de half miljoen tellende Zuid-Moravische metropool. Het was echter geen lang leven beschoren.
Naar verluidt staan elk jaar op de wereld een vijftigtal talen op punt van uitsterven. Het hantec is aan het eind van de Tweede Wereldoorlog gesneuveld.
Tijdens de oorlog verdween de joodse bevolking uit Brno, na de oorlog werden de Duitsers verdreven. Vanuit het oogpunt van ras, religie en cultuur was de stad gezuiverd en op weg naar een gelukkige socialistische toekomst, waarin de arbeidersklasse haar ongewilde uitzonderingspositie moest verliezen. En zo bestond niet langer de noodzaak je toevlucht te zoeken tot een speciale communicatiecode. De taal van Tsjechen was immers het Tsjechisch.
Het hantec werd iets van een klein aantal sprekers. Ze gebruikten sommige elementen ervan voortaan slechts als rariteit – een vermakelijk relict uit het verleden. Van het rijke dialect resten in het algemene bewustzijn van de inwoners van Brno slechts afzonderlijke woorden; het hantec als geheel kent men niet meer en wordt door niemand gebruikt.
Zelf ben ik daar een goed voorbeeld van: zoals elke geboren en getogen inwoner van Brno heb ik nooit de tram, maar de šalina genomen, zonder te weten waarom. Pas nadat er weer gesproken mocht worden over het multiculturele verleden van onze stad, hoorde ik dat het kennelijk een afkorting was van Elektrische Linie (schelinie). Of ik hoorde vaak hoe in Brno de zon werd genoemd: zoncna – daarin kan men eenvoudig het Duitse Sonne herkennen. Bij andere woorden is dat moeilijker te achterhalen. Zo wordt in het Tsjechisch vaak het woord melouch gebruikt, oftewel zwart werken, een woord dat is overgenomen uit het Jiddisch, net als póvl, oftewel iemand met een dubieus karakter. Vanuit het Romani zijn weer uitdrukkingen in het hantec gekomen die betrekking hebben op eerloos verworven eigendommen – woorden als love, zoals de Roma in Brno geld noemden, of čórka, dat Romani is voor diefstal. Elk van die woorden, net als alle andere hantec-uitdrukkingen, verdient aandacht, omdat er een reden is waarom het hantec die heeft overgenomen – elk woord heeft zo zijn eigen verhaal.
Het is moeilijk te zeggen hoeveel oorspronkelijke verhalen uit mijn geboortestad zijn verdwenen met de transporten van joden en de verdrijving van de Duitsers, hoeveel er uit het geheugen van de resterende arbeiders zijn gewist in de jaren van het reëel bestaande socialisme, die niet gunstig waren voor uitingen van originaliteit. Met het verdwijnen van het plotna uit Brno en hun sprekers, bleven maar weinig verhalen over – opgetekend in toenmalige tijdschriften of later gethematiseerd door intellectuelen, voornamelijk theatermakers, in Brno.
Ik mis die eigenaardige taal.
Het hantec was eigenaardig, zeker niet welluidend of poëtisch. Het was de taal van stoere arbeiders die in de luwte van een gribusbuurt vol onbewoonbare galerijhuizen besloten hun eigen waardigheid te behouden, ongeacht de massaontslagen als hun werk door nieuwe machines werd overgenomen, of ongeacht de armoede die hen als een permanente ongenode gast vergezelde. Ze schiepen een eigen wereld en bewaakten die met behulp van de poorten van een eigen taal. En al was het een zeer onliteraire taal en vanwege haar vulgaire tintje volstrekt ongeschikt voor aansnijden van serieuze thema’s, het zou tot op zekere hoogte toch het best mijn gevoel van thuis uitdrukken. Want voor zover ik als schrijfster in woorden, zinnen, in de taal verblijf, dan zou de taal die het milieu, waaruit ik voortkom, het treffendst belichaamt juist het hantec zijn – als de vrucht van een concrete plek, de reflectie van een multicultureel milieu, met de specifieke geschiedenis ervan, het resultaat van het liberale denken van de gebruikers, een symbool van verzet tegen de elites, van trots op de eigen klasse.
‘Het hantec was geen taal zoals het Tsjechisch – het was een misbaksel. Tegenwoordig verstaan we elkaar tenminste,’ rekende mijn moeder ten slotte af met het arme hantec en daarmee kwam haar betoog gevaarlijk dicht bij het thema dat we de laatste twee jaar op familiefeestjes zorgvuldig mijden. De scheidslijn tussen het angstvallig koesteren van je thuis en dat thuis openstellen voor de behoeftigen, tussen het bewaken van vertrouwde zekerheden en het beschouwen van veelzijdigheid als een bron van verrijkend inzicht, wordt bij ons tussen de generaties getrokken. De last van de ervaring met een totalitair regime – rigide en vijandig tegen alles wat vreemd is – verdeelt ons, meer dan ooit tevoren, in dit deel van Europa, waar (geen) vluchtelingen naartoe komen.
Ik kan het niet met haar eens zijn. Onze verschillende levenservaringen zijn er de oorzaak van – en ik vind dat ongelooflijk triest – dat we elkaar niet begrijpen, ook al praten we dezelfde taal. Elkaar begrijpen is geen kwestie van taal, maar van goede wil.