Waar mijn Stella staat. Een Vlaamse soap die sinds 1995 elke werkdag wordt uitgezonden op de Vlaamse televisiezender Eén. ‘Huis’, maar met een ‘t’ ervoor. Waar mijn ouders wonen. Waar ik gedomicilieerd bent. Daar waar ik mij geen vreemde voel. Toen ik mij gestut wist.
Weinig begrippen die zo overkoepelend zijn als het woord thuis. Weinig woorden die aan zoveel verschillende ideeën onderdak bieden. Thuis is een begrip waar je niet zo makkelijk bij kunt. Thuis is een begrip waar je nooit helemaal komt. Zoekend ernaar, verdwaal je al snel.
Dit is een dwaaltocht.
^
‘Dit was de hoofdstraat’, zegt hij. ‘Die was ongeveer honderd passen lang.’ We zetten honderd passen. ‘Zo, en nu moeten we naar links.’ Ik volg hem op de hielen. ‘Ja, en hier maakte de weg een flauwe bocht. En dan moeten we doorwandelen tot we uitkomen bij de derde straat rechts. Zo. Hier moet het ongeveer geweest zijn. Het vijfde huis aan de linkerkant. Hier zat de deur.’ We doen alsof we over de drempel heenstappen. ‘Kom binnen.’
^
Er is een man die de weg naar huis niet wilt verliezen. Hij spreekt alle bakkers aan van zijn dorp. Die bakken samen een reuzebrood. De man bindt het reuzebrood op zijn rug en vertrekt. Elke paar meter plukt de man een kruimeltje, en laat het vallen. Achter de rug van de man pikken de mezen de kruimels op. Na een dwaaltocht van vele maanden blijft de man staan aan de rand van het ravijn. Hij draait zich om, en ziet dat er geen kruimelpad is. Er zijn wel heel veel mezen. De mezen tillen de man bij de armen op en vliegen hem naar huis. Aandoenlijk muziekje. Einde.
^
Het is dinsdagmiddag, de gordijnen bollen op. Ik kijk op Facebook. Iemand die ik niet ken heeft een citaat gepost van Rudy Kousbroek, die ik ook niet ken. ‘Het treurigste gevoel dat ik ken is de weg weten in een gebouw dat niet meer bestaat.’ De gordijnen bollen op, maar dit huis zeilt niet weg.
^
Hij doet alsof hij een deur opent. Ik stap achter hem aan. ‘Hier lag een kokosmat.’ We doen alsof we onze schoenen vegen aan een kokosmat. ‘Hier links stond een commode, met daarop een opgezette marter.’ Hij maakt met zijn linkerhand een golfje in de lucht. Het is een gebaar dat veel kan betekenen. Ik weet: hij aait, hier in deze zandwoestijn, een opgezette marter.
^
Er is een man die de weg naar huis niet wilt verliezen. Hij is gemaakt van brooddeeg. Hij vertrekt. Elke paar meter plukt de man een kruimeltje van zichzelf, en laat het vallen. Eerst plukt hij een arm weg. Daarna zijn oren, en zijn neus. Vervolgens plukt hij een gat in zijn buik. In het volgende beeld kijken we door het gat van de man. In het gat zien we, in de verte, een klein huisje. Achter het raam staat een oude vrouw aan een tafel. De vrouw kneedt een klomp deeg. Aandoenlijk muziekje. Einde.
^
‘Zie je, hij heeft een roeste baard.’ Ik kijk met mijn moeder door het raam. Ze heeft een verroeste sleutel vast. ‘Ik zie het’, zeg ik, binnensmonds en onderbroken. Het is de sleutel van haar ouderlijk huis, dat niet meer bestaat. Het is dinsdagmiddag. Ik denk aan mijn grootvader. Hij zei dat hij ros was omdat hij als kind te lang in de regen had gelegen.
^
‘Als je zo rechtdoor loopt kom je zo uit bij de woonkamer. Maar je vraagt naar mijn echte thuis? Kom, we gaan de trap op.’ We doen alsof we de trap op gaan door onze knieën hoog op te trekken. ‘Drieëntwintig treden. Ik weet het nog goed. Ik telde ze vaak als kind. Hier is een kleine overloop, met hier links de badkamer, en net daarnaast mijn kamer. Hier is het.’ Ik kijk om me heen. Zand.
^
Er is een man die bang is dat hij zijn ouders zal verliezen. Hij heeft eens gehoord dat het ongeluk altijd onverwachts komt. Daarom besluit hij om zoveel mogelijk het ongeluk te verwachten. Hij probeert zich intens in te beelden dat zijn ouders hem ontvallen. Wanneer hij de liefde voelt voor een vrouw, is hij bang ook haar te verliezen. Hij beeldt zich in hoe ook zij gruwelijk aan haar einde komt. Wanneer hij een dochter krijgt, betekent dat voor hem een nieuwe last. Nu moet hij ook voor haar gruwelscenario’s bedenken. Er zijn op een gegeven moment zoveel dierbaren die hij kan verliezen, dat de man beslist alleen nog halftime te gaan werken. Wanneer hij zich ook nog eens zorgen begint te maken over zijn buren – het zijn tenslotte sympathieke mensen – besluit hij om de rest van zijn dagen op een bankje voor zijn huis te zitten. Sommige dorpsgenoten die een druk bestaan leiden en geen tijd hebben om zich zorgen te maken, vragen hem of hij ook in hun plaats het ongeluk wil verwachten. Ze benoemen hem tot talisman. Aandoenlijk muziekje. Einde.
^
‘Vroeger was ik alleen mezelf. Nu mijn beste vriend er niet meer is, draag ik mezelf en mijn beste vriend. Nu mijn vrouw er niet meer is, draag ik mezelf, mijn beste vriend en mijn vrouw. Nu mijn zoon er niet meer is, draag ik mijn beste vriend, mijn vrouw, mijn zoon. In mij wonen steeds meer mensen.’ Het is dinsdag. Ik denk aan mijn grootvader. Ik kijk op Immoweb, scroll langs huizen die ik nooit zal bewonen.
^
Ik zou een vogel moeten zijn. En kijk, ik ben een vogel. Ik vlieg boven het dorp uit. Ik zie de bewoners afgemeten stappen zetten. Sommigen wandelen eerst nog even dezelfde kant op, maar slaan uiteindelijk toch een eigen richting uit. Sommige bewoners komen uit bij net dezelfde plek. Misschien waren ze ooit bovenburen en zien ze elkaar nu voor het eerst. Ik kijk naar de thuiszoekers. In hun houding iets zoekende en gedecideerds. Een choreografie. Ik hoor wind die door kieren fluit, maar de kieren zie ik niet.