Zwart als hij is loopt hij exact het aantal passen
dat hem is opgedragen door in tellen geschoolde geesten.
Maar iedere pas, dwars door de plassen, over het vuil,
doet pijn aan de ogen. Zijn weg wordt een kruisweg.
Zijn aarzelingen maken het lijden helder. Bij elke bocht
lijken verraderlijke beelden door de stoepen heen te breken.
Ieder van ons wordt eens geslagen door het visioen
van een geliefde in tranen achtergelaten in het thuisland.
Op onverwacht dreunende momenten keert zij terug
in ons hoofd, zien we haar tot in de liefste details.
Heel kort, dan lost zij op in de rook van het razend verkeer,
in de gillende woorden van anderen, in de klinkende telefoons.
In het grafzwart donker na onze dood zal de tijger
van dat onverhoeds aanstormende beeld ons bespringen.
Staat de geliefde dan voor ons, troostend en stralend,
terwijl wij, deels al vergaan, wachten tot de eeuwigheid nadert.