Blog | , december 18, 2015

Vertaling:

‘Wachtend tot het ectoplasma niet langer krult als sigarettenrook en weer mijn kader in duikt’

Over Lies van Gasse, Zand op een zeebed. Wereldbibliotheek, 2015. 176 blz. €29,95

 

Toen ik Lies van Gasses boek met graphic poetry – zoals ze het terecht noemt – opnieuw gelezen (bekeken) had, viel ik in slaap. Het was maar voor zo’n twintig minuten, midden op een warme dag. Ik dommelde niet uit verveling weg, maar van overstimulatie.

En de zin die door mijn hoofd bleef spoken toen ik iets later wakker werd op de futon die als een bank rechtop stond, hier in mijn kleine kantoor op de begane grond, grenzend aan een eclectische en bedrijvige stoep in Melville, een buitenwijk van Johannesburg, was de zin die ik koos als titel voor mijn essay.

De zin is geboren uit de stripachtige afbeeldingen in het boek, de handgedreven film waar ik de hele ochtend doorheen gebladerd had.

Ik besloot dat ik iets wilde schrijven over dit adembenemende experiment, deze voortgaande verbeeldingsvlucht die me met indrukken bleef verpletteren tot ver na de laatste bladzijde. Ik heb dit boek nu vele malen ‘gelezen’, en zal dit blijven doen.
Ik kende Van Gasse vooral als een zeer getalenteerd dichter. En ik ben toevallig geïnteresseerd in crossovers, de ‘transgendergenres’ binnen de kunst die nog geen kunstnaam hebben, dingen als dit boek. Ik ben zelfs gek op deze vreemde paradijsvogels. Dus in de wolken boven de Sahara op weg terug naar Zuid-Afrika, was ik niet verbaasd toen ik ontdekte dat er een gewichtsloos, kleurrijk schepsel met me mee vloog, uitgegeven door Wereldbibliotheek.

Zand op een zeebed is een prachtig tapijt van wolven, geschiedenis, het intens erotische, dood en magie, misverstand en liefde – stuk voor stuk verweven met woorden en beelden die zo een grafisch palimpsest creëren van werkelijkheid en onwerkelijkheid.
Van Gasses idee van graphic poetry heeft een lange prelude. Zij speelt zich af tegen de achtergrond van het stripverhaal, en kent zelfs een prelude daarvóór. Strips hebben een narratieve structuur, net als detectives, sciencefiction of slapstick: er wordt een verhaaltje verteld. Vanaf de jaren zestig ging de graphic novel zelfs een stap verder met het idee van het strip- (of grafische) verhaal.

Maar hoe ‘modern’ de strip nu eigenlijk was en is, valt te betwisten. Oosterse tapijten en de grottekeningen van de Khoisan vertellen ook verhalen via een reeks plaatjes. Wat (onder andere) echter nieuw was in het geval van de grafische strip, was de expliciete rol voor ‘het kader’. Het grafische verhaal was ingekaderd – door rechthoekige of vierkante blokken. Het verhaal speelde zich binnen deze blokken af.

Het kader is een essentieel onderdeel van het verhaal in een grafische strip en bepaalt de rol van tijd en plaats in de grafisch voorgestelde vertelling. Met andere woorden, het legt een verband tussen de opeenvolgende handelingen.
Van Gasses stripboek breekt met de gevestigde relatie tussen verhaal en kader in de grafische strip, en dit heeft prachtige implicaties, zoals ik later zal uitleggen.

Het is van belang te vermelden dat de inhoud van Lies van Gasses graphic poetry zeer weinig verhalend is (de verhaallijn verwijst zijdelings naar een liefdesrelatie, naar volwassen worden, misschien naar een vakantie aan zee, en naar bepaalde terugkerende personages). Er bestaat natuurlijk wel iets als narratieve poëzie, of het ‘narratieve element’ in gedichten.

Het belangrijkste poëtische element dat overheerst in Zand op een zeebed is echter een heel andere, namelijk het lyrische element. Lyrische inhoud is van nature niet opeenvolgend of lineair, en dit is wat Van Gasses werk als strip zo revolutionair maakt. Eigenlijk zou een vooral lyrische, grafische strip een contradictio in terminis zijn. Maar als je dit boek leest, is dat niet het geval.
De lezer wordt meteen gegrepen, ondanks dat het essentiële element van een stripverhaal – een samenhangende narratieve structuur – slechts een zeer marginale positie heeft en grotendeels niet aanwezig is.
Je zou elke bladzijde afzonderlijk kunnen lezen. Of je zou andere pagina’s er symbolisch en metaforisch mee kunnen associëren. Een dergelijke constructie is in zekere zin natuurlijk ook een narratief, maar een meta-narratief – en dus niet een narratief in de gewone zin van het woord.

Je zou kunnen zeggen dat de pagina’s betekenis dragen in ‘verticale’ zin, met andere woorden, elke pagina bevat op holografische wijze de betekenissen van alle andere pagina’s, en de elkaar opvolgende kaders verbeelden allemaal hetzelfde grote, geïmpliceerde moment. Er is hier niet echt sprake van een verloop van tijd en handeling, als in ‘horizontale’ of chronologische narratieven. Tijd en handeling is uitgesteld. We spreken inderdaad van het lyrische.

Het boek telt 172 pagina’s, maar je leest het in één ruk uit – terwijl slechts minimaal gebruik wordt gemaakt van een chronologisch tijdverloop en verhaal. Hoe kan dit?
De reden dat je het boek niet weg kan leggen is de transformerende, zichzelf herhalende, verplaatsende taal zelf, rijk aan metaforen, – het onstuitbare karakter van de transcendente beeldspraak, de adembenemende herscheppingen bij elke bladomslag, en het terugkerende karakter van de ‘verplaatsingen’ Van Gasses boek is structureel gezien, in termen van de grafische strip, een indrukwekkende – en erg eigenzinnige – prestatie.

Ik kan me geen realistische verbeelding voorstellen die in staat is normale concepten en conventies op een dergelijk verstrekkende wijze op de proef te stellen. Het doet denken aan De nulgraad van het schrijven, een boek waarin Roland Barthes en Susan Sontag het realisme in de literatuur bekritiseren, de realistische verbanden in literaire verbeelding, en vooral het realisme in de Engelse literatuur. Ze omschrijven die als jammerlijk verarmd en per definitie achtergebleven. In het surreële worden verbanden daarentegen overschaduwd door vrijbewegende associaties die choqueren en verrassen, en de indruk wekken dat ze de wereld overstijgen en ondermijnen.

De gouden draad die dus, met het risico in herhaling te vallen, het boek samenbindt zijn de ‘verplaatsingen’, de belichamingen van de sublieme lyrische metafoor. De uiteindelijke inhoudelijke samenhang is zeer, zeer opvallend – en dat terwijl Van Gasses tekeningen het idee van enige samenhang in de schepping van de wereld juist omver lijken te werpen. Het boek lijkt dergelijke samenhang te zien als een product van het oog, als toeval.

Er bestaat zoiets als biomimicry (een term die trouwens recentelijk in zwang is geraakt binnen neocreationistisch religieuze kringen en bepaalde literaire kringen in Zuid-Afrika) dat verwijst naar de neiging van natuurlijke fenomenen om zich te herhalen in patronen. Uit deze waargenomen neiging trokken sommigen de conclusie dat er daarom een bewustzijn (God) moet zijn dat bezig is de wereld uit te vinden of uitgevonden heeft. De redenering is schijnbaar dat denken in patronen een teken van bewustzijn is, en dat (zo gaat de redenering verder) tekenen van bewustzijn in de natuur er daarom op wijzen dat overal een hoger bewustzijn achter zit, iemand die daarom los staat van de mensheid, en die de schepping en haar patronen lang geleden al bepaald en beslist heeft. Het is niet moeilijk verschillende denkfouten te zien in deze redenering (al maakt het zien van deze denkfouten het religieuze of holistische denken op zich daarom nog niet overbodig).

Van Gasses boek suggereert een geheel andere kijk op deze wederzijdse mimicry van natuur en cultuur. De wereld zoals die zich voordoet blijkt niet de patronen van de schepping te vertonen, maar die van de perceptie. De lezer van Zand op een zeebed is zich te allen tijde bewust van het gekleurde karakter van het boek: Het is alsof het boek een product is van de Dogma 95-beweging, waarin het gezichtspunt van de menselijke schepper wankelt en hapert, alsof de wereld gezien wordt door een handcamera. Er zijn verschillende manieren waarop de auteur deze ‘wankelheid’ overbrengt.

Een daarvan is de wijze waarop ze de betekenis van ‘het kader’ ondermijnt. Ze tekent grove kaders die herinneren aan de kaders in stripboeken – en herinnert ons er tegelijk aan hoe het menselijk bewustzijn door middel van perceptie kaders maakt.

Deze kaders horen de figuren en afbeeldingen op de pagina te bevatten, maar soms lukt ze dat niet. De figuren vallen soms gedeeltelijk buiten de kaders en de kaders zelf komen lukraak en onzeker over, suggereren dat perceptie van nature aarzelend is; suggereren dat de manier waarop we de natuur en onszelf zien zeer subjectief en veranderlijk is; en dat de natuur zoals wij die ervaren niet meer is dan een creatie van het menselijk oog. Wat er wérkelijk is, kan iets totaal anders zijn, of is er helemaal niet.
Op blz. 58 staat een tekening van een gestalte achter een vierkant (misschien stelt het een protestbord voor), dat deze gestalte omhoog houdt, en ernaast staan de volgende woorden: ‘het drummen en dichtslaan van mensen’. Het is alsof de dichter-kunstenaar zich uitspreekt tegen de misplaatste zekerheid waarmee de huidige maatschappij dingen ‘inkadert’ (of waarneemt).
Op blz. 95 staat een kleine, minimalistische tekening op het midden van een witte pagina. De vorm lijkt op een pictogram van een haardrooster met daarin brandende blokken hout. Naast de afbeelding staan deze woorden: ‘Wij scheppen de wezens in het woud’ (mijn cursivering).
Op blz. 86 staat een prachtige weergave van het menselijk hart met zijn vier kamers die eruitzien als vier kaders met in ieder kader een afbeelding van een gezicht (tegelijkertijd lijkt het op een onderzeeër met bemanning aan boord). Uit dit ‘verzonken’ hart groeit een boom, vermoedelijk een voortbrengsel van dat hart, en die reikt tot ver búiten het begrensde (referentie)kader.

Er is hier niet genoeg ruimte om de talloze vernieuwende en betoverende manieren te bespreken waarop Van Gasses tekeningen dit thema (en andere) behandelen. Nog één andere manier waarop haar voorstellingen hun inkadering ondermijnen is door te suggereren dat het kader in stukken is gebroken op de pagina.

Het zij voldoende te zeggen dat ik sinds het zeer empathische werk over patronen in de natuur en cultuur, geschreven door de theoloog en filosoof C.A. Van Peursen, een boek genaamd Strategie van de cultuur – ik las het lang geleden als student – niet meer zo’n nieuwe en schitterende secularisatie van een onvatbaar thema ben tegengekomen als in dit boek. Van Peursen liet zien dat er in de natuur een ‘geest’ actief is, wellicht geen denkende ‘geest’ in de normale zin van het woord, en dat deze ‘geest’ doorwerkt in het bewustzijn van de mens en in de cultuur. Maar hij benadrukte ook de rol van de perceptie die het bestaan van deze ‘geest’ veronderstelt. Zijn filosofie was in wezen fenomenologisch.

Dus, heeft Lies van Gasse haar thema’s bewust uitgewerkt? Tja, dat hangt af van hoe je bewustzijn definieert… óf kunst. De wegen van de natuur zijn ondoorgrondelijk…

Verschillende afbeeldingen in het boek bouwen voort op patronen, maar de patronen verschijnen zonder hun gebruikelijke ‘belichaming’. Een oog dobbert bijvoorbeeld rond zonder een lichaam, meerdere ogen zelfs, en deze ‘ogen’ beginnen op andere dingen te lijken. Dit is opnieuw een manier waarop de auteur het denken in kaders ondermijnt, of ze in twijfel trekt.

Een dergelijk patroon, of motief, is het haar van de wolf – dat in zijn lichaamloze vorm lijkt op gras waar de wind mee speelt, of op schaamhaar, of op gefronsde wenkbrauwen, of op de geplooide ruggengraat van een kat die op zijn buik ligt.

‘Wier haar begeert, moet snorharen langs wangen strijken,’ staat er op blz. 100, waar een gevaarlijk uitziende wolf in een jurk is afgebeeld, maar waar ook losse menselijke ledematen rondslingeren. De eerste indruk is een buitengewoon mysterieuze en zonderlinge scène, maar naarmate de metafoor blijft klinken, begint de lezer te beseffen dat wat er wordt afgebeeld gelijkenis vertoont met een huiselijk liefdestafereel.

Twee emblematische tableaus staan op pagina 56 en 57. Beide verbeelden het belang van herhaling bij het waarnemen. Op de linkerpagina staan trappen die op een Escher-achtige manier in alle richtingen herhaald worden – ze komen nergens vandaan, gaan nergens naartoe. De begeleidende woorden zijn: ‘In mijn rechterhand staat, op de palm, het grondplan getatoeëerd.’ Je kunt je eindeloos verwonderen over een pagina als deze: een trap die lijkt op de vinnen van een ventilator, die lijkt op de toetsen van een klavier, die lijkt op… die lijkt op…
Op de rechterpagina staan verschillende bogen, zoals die bijvoorbeeld in Bologna te vinden zijn, en de afbeelding heeft als naam ‘Hotel-Dieu’. In de verschillende nisjes staan kleine figuren, iedereen doet het zijne, schitterend getekend in miniatuur, met grove streken. Er hangt een spandoek over een aantal nisjes waarop in het Frans iets staat als: ‘Urgente restauratiewerkzaamheden’.

Mijn lievelingsmotief in dit boek van poëtische tekeningen is het beeld van ‘de cirkel’. Soms is het de zon, soms een derde oog, en een andere keer de patrijspoort van een schip, een mogelijke baarmoeder, een baarmoeder met daarin misschien een schip-met-patrijspoort, misschien een schip-met-patrijspoort gezien door een cameralens, en zelfs een keer een kers waar iets uitgroeit. Ik laat het aan de lezer de puntjes met elkaar te verbinden. Het kan op meer dan één manier.

Enkel het sneuvelen van bekende vormen (zoals we hun bestaan hebben leren kennen in de gewone wereld) opent de mogelijkheid voor iets om zichzelf opnieuw te ontdekken in andere dingen. En soms komt de dichter, zoals Van Gasse, erg goed van pas bij dit proces.

Een van de (voor deze lezer) meest bevrijdende ‘gesneuvelden’ in Van Gasses hypnotiserende symboliek is die van ‘het individu’ – een enkel exemplaar van iets. Behalve op ethisch niveau (want het boek zit vol empathie en emoties), bestaat het individu niet. Hij of zij krijgt bestaansrecht in veelvoud, als één onderdeel van vele. Het korte gedicht waar de titel uit komt zegt het eigenlijk al: ‘Er was een stem die mij vertelde / wanneer ik leven moest / als zand op een zeebed.’

Ik noem dit bevrijdend omdat de tenietdoening van het concept ‘individu’ onvermijdelijk leidt tot de tenietdoening van het concept van de individuele dood. En onbedoeld klinkt dit, onvermijdelijk, als een nogal radicale en nogal paradoxale herinterpretatie van de christelijke boodschap van de verlossing (maar goed, hier houd ik op). Je ziet wat voor prachtige, tot nadenken stemmende gedachten Lies’ boek bij een lezer oproept.

Natuurlijk vroeg ik me af welke afbeelding in het boek de woorden waar ik die middag mee wakker werd had opgeroepen: ‘ectoplasma krullend als sigarettenrook’, die dan ‘weer het kader in duikt’.
Het woordenboek definieert ‘ectoplasma’ als ‘vorming van stof buiten het lichaam door een medium’. Ik denk dat de voorstelling op pagina 167 (die ook op de omslag van het boek staat), de zin waarschijnlijk heeft opgeroepen. Volgens mij is het een perfecte illustratie van hoe het boek communiceert. Er bevindt zich een betekenis in de mensheid die misschien niet synoniem is met de belichamingen die het tot nu toe heeft gehad, en deze essentie is nu op zoek naar toekomstige nieuwe vormen.

Ik zal eindigen met enkele regels van Lies van Gasses boek: ‘De wêreld ligt open’; ‘Wij worden tot 1 lichaam verzameld’; en: ‘het is tijd!’ Dat vind ik ook.

De pracht van het metaforisch bereik van deze dichter – van zowel haar woorden als haar poëtische tekeningen – zou iedereen moeten ervaren.

Over de auteur:

Charl-Pierre Naude (1958)publiceerde tot nu toe vier dichtbundels, drie in het Afrikaans en één in het Engels. Zijn meest recente werk is Al die lieflike dade uit 2014. Zijn essays, poëzie en korte verhalen verschenen eerder in diverse Nederlandse en Vlaamse tijdschriften. In 2018 verscheen zijn debuutroman Die ongelooflike onschuld van Dirkie Verwey.

Over de vertaler:

Anne Roetman (1988) heeft Nederlandse Taal en Cultuur gestudeerd aan de Universiteit Utrecht. Na een pre-mastertraject Engels heeft zij de Master Vertalen gevolgd, waarbij zij zich vooral richtte op literair vertalen. In 2011 won Anne de Talentbeurs Literair Vertalen van het Nederlands Letterenfonds.