Gaat u op dit moment met het puntje van uw tong over uw lippen heen en weer? Doet u uw ogen snel open en dicht zonder dat u daar iets aan kunt doen?
U hoeft niet te antwoorden. Ongetwijfeld is uw speekselproductie toegenomen en bent u driftig gaan knipperen, alleen maar omdat u deze vragen hebt gehoord of gelezen.
En bij het volgende gebeurt iets vergelijkbaars: als u een man bent, zou het vreemd zijn als u niet onwillekeurig uw adamsappel aanraakt wanneer u erachter komt waarom wij in dit dorp over die uitstulping op onze hals wrijven, die net zo kenmerkend voor ons is als onze genitaliën. Eigenaardige gewoontes ontstaan niet zomaar. Tijdens de pelgrimstochten in de zomer, als grote aantallen jongeren naar het noordwesten van Spanje komen om sodomie en groepsseks af te zweren, bleef er een Duitse vrouw achter met blaren onder de voeten die in de provincie La Rioja waren ontstaan.
In de polikliniek moesten haar schoenen worden opengeknipt.
‘Prachtige huidoedemen’, zei de dienstdoende arts, die al die mensen met wondjes en diarree meer dan zat was. ‘U hebt grote voeten, maar door de zwelling zijn er nog maar drie tenen te zien. Als u mij uw papieren geeft, zal ik een ambulance voor u laten komen.’
De Duitse vrouw wilde deel blijven uitmaken van de wandelende massa, waar niemand wist hoe je heette of waar je vandaan kwam, en waar je vroegere leven niet van belang was. Mannen en vrouwen liepen samen met elkaar, als broers en zussen, en loofden de Heilige Maagd en de paus. Ze hoefde alleen maar een paar dagen rust te nemen en zou zich daarna gewoon weer kunnen aansluiten bij de onophoudelijke stroom mensen. De abt zette een datumstempel op de oorkonde voor de Duitse, een document dat zonder enige controle aan bedevaartgangers werd uitgereikt. De bedevaartgangster liep zo goed en zo kwaad als het ging naar het onderkomen dat de broederschappen hadden ingericht in het verlaten gebouw aan de Calle del Aire, waar ooit een woongemeenschap was gevestigd. De klokken van de Santa María-basiliek werden geluid. Zonder haar kleren uit te trekken liet ze zich op het matras vallen, en het moment waarop de vesperklokken zwegen, maakte ze niet meer bewust mee. Er wordt gezegd dat ze ijlde. Ze greep de spijlen van het bed stevig vast en schreeuwde dingen die niemand begreep. Op een bloedhete nacht sprong ze uit het raam om te vluchten, alsof ze een gevangene was in plaats van een zieke die uitstekend werd verzorgd.
Later bleek dat ze een ernstige zonnesteek had opgelopen: door de felle zon in het open veld was haar hoofd oververhit geraakt, de verklaring van haar grote onrust, die alleen met zakjes ijs tot bedaren kon worden gebracht.
Toen de Duitse vrouw geen koorts meer had, was de wereld een stil en eenzaam oord geworden, en er liepen nauwelijks nog mensen over straat, slechts een paar inwoners van het dorp, die zich met hun eigen zaken bezighielden. Het onderkomen was ontmanteld, alleen het bed van de achterblijfster stond er nog. De kamer was zeer armoedig, met spleten in de plankenvloer en het plafond. De gepensioneerde vroedvrouw had zich voor de humanitaire missie aangemeld. Toen de buitenlandse weer bij zinnen was gekomen, zo vertelde de vrijwilligster, vroeg ze niet hoe laat het was of waar ze zich precies bevond, zoals dergelijke patiënten gewoonlijk doen, maar verlangde ze naar een ongekoeld biertje. Daarna wilde ze de religieuze oorkonde hebben die men voor haar had bewaard, het enige document dat ze bij zich droeg. En daarna begon ze haar gedeelte van het gebouw schoon te maken, alsof ze iets terug wilde doen voor de verzorging die ze had gekregen. Maar ze had er ook haar oog op laten vallen. Ze vroeg of ze mocht blijven, en men zei dat het geen enkel probleem was, dat ze mocht blijven zolang ze maar wilde, en bovendien is het voor oude huizen beter als er mensen in wonen.
Enkele leden van de plaatselijke bevolking, die door de komst van de herfst sterk was gekrompen, waren niet blij met de Europese drukte, die inmiddels voorbij was, alleen maar vanwege een paar vernielde bloembakken en wat gekleurde condooms, die nu eens hier, dan weer in de kloostergang van de franciscaner minderbroeders tevoorschijn kwamen tijdens de schoonmaak, waar nooit echt een eind aan kwam.
Maar je mag een half miljoen zielen niet veroordelen vanwege het zwakke vlees van tien, twintig personen, en ook niet als het er honderd zijn. En wat belangrijk is: zelfs de meest kritische inwoners van het dorp hadden geen enkel probleem met de Duitse vrouw, die nog steeds in dat oude gebouw zat, hoewel ze besefte dat ze er alleen maar bij wijze van gunst mocht wonen.
De Duitse was niet bepaald jong meer, ze zal rond de dertig zijn geweest. Domínguez, die vrijgezel was, had zich haar graag toegeëigend, want hij had genoeg ruimte in zijn jachthuis, maar hij durfde het niet te proberen. Nu vinden we het jammer dat we hem niet wat meer hebben aangemoedigd, want we moeten nog maar afwachten of hij op een dag het dekseltje voor zijn potje weet te vinden.
‘Dit is een gastvrij dorp’, zei men vaak, ‘weten jullie nog dat we die manke Portugees hebben opgevangen?’
‘Dat was geen slechte handel voor het dorp, de half miljoen escudo die hij bij zijn dood naliet om zijn begrafenis te betalen.’
Maar aan het mogelijk gewin dacht men niet. De hele gemeenschap leek welwillend tegenover die vrouw te staan, die na haar herstel tamelijk stevig gebouwd bleek te zijn, met goede benen en een gaaf gezicht met blozende wangen. Ze had onschuldige ogen, vast omdat ze licht en blauw waren. Vaak at ze wat bij de kloosters of bij mensen thuis, die haar regelmatig discreet wat toestopten, zodat ze altijd wat geld had om bier te kopen. Ook kreeg ze een nieuwe spijkerbroek. Koket was ze totaal niet, en ze hielp altijd direct met het huishouden als daarom werd gevraagd. Bij de vrouwen was ze geliefd, en dat is een soort verzekering.
‘Uit Westfalen’, hoorde men haar op een dag zeggen.
De mensen hier zijn trots en stellen geen directe vragen aan mensen van buiten. De Duitse vrouw praatte heel weinig, alleen als het echt nodig was, en haar Spaans leerde ze niet uit boeken, maar door te observeren en te luisteren.
Toen haar aanwezigheid steeds normaler begon te worden, liet ze merken dat ze iets anders wilde doen dan alleen huishoudelijk werk. Een paar zondagen hielp ze in de bioscoop, als tijdelijke vervangster van de plaatsaanwijzer, die ziek was. Ze bleek enigszins autoritair en wilde met alle geweld dat de mensen op lengte gingen zitten in plaats van op de stoel die op hun kaartje stond vermeld.
‘Ieder land heeft zo zijn eigen gewoonten’, zeiden we vergoelijkend.
‘De Duitse vrouw komt uit het hart van Westfalen.’
Tijdens het seizoen hielp ze ook bij het inpakken van kastanjes en noten, en daarna in een slagerij. Daar is niet iedereen geschikt voor. Het was mooi om te zien hoe ze zelfverzekerd bloederige filets van hompen vlees afsneed en met het hakmes plat maakte.
Op een dag hoorden we opeens dat de Duitse de barbierswinkel van Martín zou gaan beheren. We vonden het allemaal heel gewoon dat een Duitse vrouw uit Westfalen in ons dorp was terechtgekomen en van het barbiersvak bleek te houden, terwijl de mensen uit de stad waar de staalfabrieken staan zich over van alles en nog wat verbazen wanneer ze naar de jaarmarkt komen. Martín was al oud aan het worden, zijn winkel was de laatste van de zes prachtige barbierszaken die het dorp ooit rijk was. Hij was zijn vaste hand kwijtgeraakt en door alle sneetjes moest hij veel gebruik maken van de bloedstelpende stift. Om haar te testen, liet hij zich door de Duitse scheren en knippen, en nam haar daarna direct aan. Niemand vroeg zich af waar die roeping van de vreemdelinge vandaan kwam. En evenmin waarom een Duitse vrouw leek te willen blijven, hier in dit dorp dat zo in zichzelf is gekeerd en alleen opleeft tijdens de Mariaprocessie in augustus en de jubelfeesten eens in de zeven jaar.
‘Mooi dorp’, sprak ze zomaar ineens op een dag, ‘mensen zien ezel vliegend langskomen’, ze zei paard, ‘en mensen kijken niet eens op.’
Nu, met de objectiviteit waarmee we kunnen terugkijken op de gebeurtenissen uit het verleden, dienen we te erkennen dat ze niet geweldig kon knippen. Maar wat scheren betreft was de Duitse barbière een openbaring.
De barbierswinkel op het pleintje was niet langer een anachronisme. De winkel werd weer druk bezocht, net als in de tijd dat er zes barbierszaken waren. En er was geen sprake van bijbedoelingen. Er zijn genoeg vrijgezellen in dit dorp om deze en iedere andere zaak die zijn deuren opent te vullen, als ze dat zouden willen, maar in de opgeknapte barbierswinkel, met zijn schone instrumenten, die altijd klaarlagen, viel er voor hen niets anders te halen dan een goede scheerbeurt. De barbière moest soms wat dichterbij gaan staan en dan voelde je haar borsten tegen je aankomen, maar daar kon ze niets aan doen. De kleerborstel gaf ze aan de klant, zodat die zelf zijn broek kon afborstelen. En vanaf de dag dat ze voor de eerste keer haar witte jasje aantrok, een jasje dat de vrouw van Martín voor haar had vermaakt, waarschuwde ze dat ze geen fooien aannam. Alleen kleinigheidjes voor haar toevluchtsoord, een beetje gips of verf, een overgebleven stuk gordijnstof, bloempotten of stekjes.
Dat was iets wat we waren vergeten, je laten scheren in een barbierswinkel. Een immens genoegen, voor een man misschien wel het grootste genot dat er is, afgezien van naar bed gaan met een mooie vrouw. Het begon met wachten, net als bij de liefde. Je stelde je dan al voor hoe de kwast met die grote hoeveelheid wit schuim over je gezicht gleed. De Duitse bewoog rond de kappersstoel en liep van de stoel naar het tafeltje met de instrumenten, of naar de kraan met stromend water. Ze had een sterk lichaam, maar de meeste kracht zat in haar armen, die tot de ellebogen te zien waren, en dan vooral in haar handen. Die handen waren niet ruw, dat voelde je wanneer je aan de beurt was. Maar wel vastberaden. Kin omhoog! Je wang de andere kant op! En dat alles zonder woorden. Of ze pakte met twee vingers je neus vast om met het scheermes de haartjes op je bovenlip af te snijden.
‘De scheermessen zijn Duits, net als zijzelf’, zei de oude Martín, die vaak in de winkel zat voor de gezelligheid, ‘het beste kappersgereedschap komt daarvandaan.’
‘Ze zullen wel uit Solingen komen’, merkte de vrijgezel van de ijzerwinkel op, ‘uit de fabriek van Konejung.’
De barbière was helemaal in haar element. En het scheermes was haar solo-instrument. Bij voorkeur gebruikte ze het grootste en langste mes, een mes met een glanzend en soepel blad. En de inleiding van het stemmen, dat koppig en nadenkend polijsten van het staal op de strak getrokken riem, was net zo belangrijk als het concert van de scheerbeurt zelf.
Met het jasje van Martín leek de nieuwe inwoonster ook zijn gewoonten te hebben overgenomen. Af en toe ging ze naar de achterkamer, nam een slok en ging weer met goede moed aan het werk. Alleen de nabehandeling paste ze aan en in plaats van de verstuiver met kraanwater gebruikte ze alcohol van zesennegentig procent, een stevige en grondige massage waar ze de tijd voor nam. Na afloop van de scheerbeurt hield de artieste de handspiegel voor het gezicht van de klant. Je wreef dan over je wangen, alsof wat je zag niet voldoende was, over de jonge of minder jonge, strakke of gerimpelde, maar altijd mannelijke huid, zoals je die nooit zou kunnen krijgen met een wegwerpscheermes of elektrisch scheerapparaat. We voelden ons herboren. Alsof we opeens weer echt konden genieten van dit goed uitgevoerde stuk werk.
Je gevoel van tijd kun je makkelijk kwijtraken. In een film zou er een rustig muziekje klinken en een kalender met vallende bladen worden getoond. En zo was het opeens afgelopen februari, door de berichten in kranten en tijdschriften is iedereen van de zaak op de hoogte. Inmiddels was de Duitse een van ons geworden. In het begin legde ze nog wel eens wat munten klaar voor een kort gesprek in de telefooncabine, maar ook dat deed ze nu niet meer. Ze ging naar begrafenissen, hielp bij het blussen van branden, speelde op de luit in het straatorkest en was gastvrij, daar was iedereen het over eens, ze hoefde alleen nog maar te worden ingeschreven in het bevolkingsregister.
In februari komt er echt niemand in het dorp en gebeurt er helemaal niets. Om vijf uur ’s middags op de betreffende dag was de opvolgster van Martín bezig om de bewaarder van het kadaster een volledige scheerbeurt te geven, iets waar iedere willekeurige inwoner om had kunnen vragen. Maar het was de bewaarder. Een zeer beleefde en broodmagere man die door het boord van zijn overhemd naar buiten zou kunnen kruipen. Daardoor vallen zijn trekken goed op, zijn neus, zijn oren, zijn aderen. In de rieten kappersstoel zat hij er verloren bij, in dat veel te wijde kappersschort.
Het was een donkere middag, ik was er getuige van en het lijkt of ik het nu opnieuw beleef. Er waren een paar losse donderslagen te horen, een van die zeldzame winterse onweersbuien. Onder de elektrische lamp was de barbière bezig de laatste hand aan haar werk te leggen, een harige moedervlek, een haartje dat uit de neus stak. De glazen deur ging open. Eindelijk zagen we dan in dit dorp in het echt wat we al honderden keren in films en op televisie hadden gezien. Het waren twee lange mannen, allebei met een hoed en precies dezelfde regenjas met ceintuur. De twee onbekenden lieten de deur achter zich openstaan, en de gerechtsdeurwaarder kwam achter hen aan, alsof hij ze naar haar toe had geleid. Zelfs de grootste sukkel wist direct wat hun beroep was.
‘Erika zo en zo’ (oftewel de voor- en achternaam van de vrouw), zei een van de vreemdelingen op barse toon, precies zoals in misdaadfilms.
Ze toonde geen enkele verbazing.
‘Eén moment alstublieft’, leek ze in het Duits te zeggen. Ze draaide zich niet om, maar ongetwijfeld zag ze alles in de spiegel.
Een bliksemschicht van staal schoot door de lucht (in de regenjassen was een lichte beweging te zien). De agenten waren opgelucht toen ze zagen dat het scheermes nauwelijks de adamsappel van de bewaarder beroerde en het weinige beetje dons verwijderde dat daar groeide. Vervolgens stak de barbière haar handen naar voren en deden de mannen haar de handboeien om, ze leken wat te klein voor haar. Zo stond ze op de foto’s in de kranten, naast de berichten over die afschuwelijke gebeurtenissen in Düsseldorf die nauwelijks te geloven zijn.
Antonio Pereira (1923-2009) was een Spaanse schrijver. Hij werd vooral bekend om zijn korte verhalen, maar heeft ook een aantal gedichten en twee romans geschreven. Zijn werk speelt zich veelal af in El Bierzo (in het westen van Léon, tegen Galicië aan), waar Pereira woonde en was geboren.
De Duitse barbière
Vertaling: Hendrik Hutter