In het witte tl-buislicht, op
vaste voet, met vaste hand,
zo stond hij daar, de
kledinghersteller,
de onkreukbare, veeltalige,
en spande de hemdsmouw
op de –plank. Zijn
-ijzer hield hij klaar, hield
zijn stoomstrijkbout
met buigbare kabel vast,
met tweeduizendzeshonderd
watt. IJzeren kunstwil
en vakmanschap. Hij keek me
aan. Hij keek langs me
heen. Hij nam mijn
bloemetjeshemd met plezier
onder handen alsof het de laatste
keer was. Het zweet van de lafbek,
van het tuig brak me uit.
O dodenrijk, o dwaze
shopping mall waar alles dag
en nacht bewasemd
wordt, alles met California
Girls begalmd, de artisjokken,
de bananen, de blikjes groente,
Lethe, varkenskarbonades,
en waar de kledinghersteller,
hij tornt de naden los
met kostelijke kracht: haast
geen woord, toch welbespraakt,
heeft op weg naar het
parkeerdek zijn nest.
uit: Graphit, Surkamp, 2014