thema:

De Voetnoten

Er is iets raars aan de hand met ‘Waarom hebben we het altijd over de liefde?’ van
de Cubaanse dichteres en dramaturge Nara Mansur. Het is een poëtisch en associatief
verhaal met een geheel eigen logica. Dat is op zichzelf nog niet zo gek, zeker
niet binnen de Cubaanse literatuur. Wel vreemd is de interruptie van dit poëtische
geheel door twee academisch aandoende citaten met voetnoten, die beide verwijzen
naar een postume tekst van de Argentijnse psychoanalyticus Fernando Ulloa.
Hoewel de referentie niet nodig is om het verhaal te kunnen volgen, kan die wel
meer gelaagdheid aan de tekst toevoegen. Mansur maakt in haar verhaal namelijk
dankbaar gebruik van de ideeën en woorden die de revue passeren in de tekst van
Ulloa. Omdat het werk van de psychoanalyticus niet vertaald is in het Nederlands,
zou het kunnen dat u geen toegang heeft tot deze tekst en dus ook niet tot de bijzondere
manier waarop Mansur hiermee speelt in haar verhaal. Dat zou zonde zijn.
Vandaar een kort post scriptum.
We worden het verhaal van Mansur ingezogen op het moment dat de hoofdpersoon
ziet dat de bomen tegenover haar huis worden gekapt. In de monoloog die volgt
worden een aantal verschillende zaken steeds op een andere manier met elkaar
verbonden, waardoor betekenissen zich beginnen op te stapelen, contouren van
begrippen vervagen en er nieuwe associaties ontstaan. De rubberbomen voor het
huis raken steeds meer verweven met een tweedehands broek in een kledingwinkeltje
vanwege hun kleurschakering, hun beweeglijke patroon en de latex (een product van
de rubberboom) waar de broek van is gemaakt. Bovendien worden de broek en de
bomen aan elkaar gelijkgesteld door de achteloosheid waarmee de buitenwereld
met ze omspringt en de liefde waarmee de verteller naar ze kijkt. Het verhaal kent
geen logische lijn met een kop en een staart, maar heeft eerder iets weg van poëtisch
proza. Het zijn niet de gebeurtenissen maar de beelden en vrije associaties die het
verhaal en de woorden van de verteller sturen. Soms laat Mansur de ongeschreven
wetten van het proza dan ook helemaal los. Zo zet ze bijvoorbeeld twee woorden
achter elkaar die binnen de context van het verhaal dezelfde functie hebben. Zo kan
het dat ‘de kleding de rubberboom’ tot haar spreekt als puur synthetische ‘stof natuur’.
Ergens anders begint ze halverwege een zin ineens met een nieuwe zin of gaat
ze over tot steekwoorden: ‘Smeer zou niet kunnen, wat ik echt, ik houd van vegen,
wat veel dingen, rubberbomen, ratten, gas, mevrouw, roet, mevrouw, mevrouw’. Zo verwijzen de woorden soms even naar andere woorden en gebeurtenissen in het
verhaal. Terwijl we lezen beginnen we de relaties tussen de verschillende elementen
steeds beter aan te voelen en te herkennen, maar dan nog blijven er wat woorden
over die uit de toon vallen. Want wat hebben onverharde wegen, obstakels, drinkwater
en de zee te maken met het verhaal? Wat doen die ineens in de kledingwinkel,
in de straat of in de tuin van oma? Waar komen die disparate elementen vandaan?

Inderdaad, ze komen uit Ulloa’s tekst. Of eigenlijk komen ze, via Ulloa, weer uit het
werk van anderen: Friedrich Nietzsche, Aristoteles, Hannah Arendt1 en een socioloog
die onderzoek deed naar armoede. Deze laatste blijft in de tekst naamloos,
maar Ulloa vertelt met zichtbaar genoegen over de ontmoeting tussen deze socioloog
en een arme vrouw uit de Andes, die trouwens eveneens naamloos blijft: ‘Ik geloof
dat ze Mapuche was’. Na haar dagelijkse bezigheden zette deze vrouw zich actief
in voor haar gemeenschap. Ze zorgde bijvoorbeeld voor de aanleg van een bron
en voor het verharden van de aanvoerwegen naar het dorp. Deze wegen en dit
drinkwater duiken zonder nadere uitleg op in de tekst van Mansur, terwijl ze geen
enkele rol spelen in de verwikkelingen van het verhaal. Ze staan daar, opnieuw als
een soort verwijzingen, maar nu verwijzen ze naar een andere tekst. De verteller associeert
het huishouden en de armoede waar zij zich druk over maakt met de situatie
van de vrouw in de Andes en wat Ulloa daarover schrijft. Volgens die logica horen
die woorden van buiten de tekst dus in de tekst en daar staan ze dan ook. Door deze
woorden te noemen wordt het onderscheid tussen het verhaal van Mansur en de tekst
van Ulloa als het ware even opgeheven. Zijn tekst en ideeën zijn een onderdeel van
de kijk- en spreekwijze van de verteller. Het zijn haar associaties – de ideeën achter
de wegen, het drinkwater, het huishouden, de zorg – die hun aanwezigheid in het
verhaal verklaren.

De ideeën achter die woorden gaan opnieuw terug op Ulloa, in het bijzonder op
zijn notie van het begrip ‘geluk’. Hij haalt Aristoteles’ idee aan dat een ziel gelukkig
is wanneer hij tot volledige zelfontplooiing is gekomen. Dit idee komt terug in het
verhaal van Mansur wanneer de verteller en haar oma bij zitten te komen in de tuin
nadat ze een wilde jasmijn hebben gepoot: ‘Twee zielen die tot volledige zelfontplooiing
zijn gekomen – nu – zonder obstakels’. In de rest van de tekst van Mansur
wordt verder niet van zielen of zelfontplooiing gerept. De woorden functioneren
dus opnieuw als verwijzingen. Net zoals het woord obstakels weliswaar verwijst
naar Ulloa’s reflecties op het begrip ‘geluk’, maar dan weer vanuit een ander licht
bekeken. Vertrekpunt is nu niet Aristoteles, maar de stelling van de jonge Nietzsche
dat de mens niet streeft naar geluk maar naar macht. Ulloa ziet die keuze minder
scherp, omdat er volgens hem een opvatting over ‘geluk’ besloten ligt in Nietzsches
omschrijving van ‘macht’: de ‘dagelijkse obstakels’ verhinderen ons om van onszelf
te houden (gelukkig te zijn) en macht zit in het overwinnen van deze obstakels. Dit
idee zien we ook terug in de tekst van Mansur, wanneer de verteller aangeeft dat
ze niet van zichzelf kan houden terwijl de bomen gekapt worden en zij machteloos
toekijkt. Dat ze er niet in slaagt om het achteloze afbreken en wegwerpen van de
dingen om haar heen – waar het kappen van de bomen de zoveelste uiting van is –
te stoppen, staat haar eigenliefde (haar geluk) in de weg.

Ulloa verbindt zijn lezing van Nietzsche met het verhaal van de arme vrouw in de
Andes. Volgens hem waren de onverharde wegen een obstakel voor de bereikbaarheid
van het dorp en vormde het ontbreken van een bron een obstakel voor
de beschikbaarheid van drinkwater. De vrouw heeft deze obstakels waar het dorp
dagelijks last van had weggenomen en daarmee, als we de logica van Ulloa volgen,
dus niets minder dan de weg naar het geluk gevonden. Toen de socioloog haar echter
vroeg naar de drijvende krachten achter haar succes, bagatelliseerde ze de zaak
nogal: het was maar voor ‘het zolang’. Ze lichtte deze grammaticaal merkwaardige
uitspraak als volgt toe: ‘Zolang niemand uit de regering aan ons denkt, zet ik me
ervoor in dat we ons allemaal inzetten. Zo niet, dan zouden we kunnen wachten tot
we een ons wegen en zou er nog niets gebeuren.’ Door het lidwoord toe te voegen
maakt ze van deze vrij passieve tijd ineens ‘het zolang’, een soort eigenstandige
politieke ruimte waar je actief binnen kan handelen, omdat de regering die ruimte
laat. Binnen de Cubaanse context is dit op zich al een interessant gegeven. De echte
klapper komt echter nog.

De volle impact van het werk van Ulloa wordt zichtbaar wanneer hij stelt dat het
overwinnen van dit soort ‘dagelijkse obstakels’ iemand tot een ‘hombre nuevo’, een
‘nieuwe mens’ maakt. In de tekst van Ulloa staat dit begrip wat plompverloren maar
in Cuba, het land waar Mansur vandaan komt, heeft het een evidente betekenis.
Enkele jaren na de revolutie van 1959 plaatste Ernesto ‘Ché’ Guevara dit socialistische
idee van de maakbare mens, de hombre nuevo binnen de Cubaanse context
met zijn invloedrijke tekst over de rol van het socialisme en de mens2. Hij schreef
daarin over de grote inzet die het van de Cubanen zou vergen om deze nieuwe
mens te verwezenlijken. Dit mannelijke socialistische ideaal, dat volgens Guevara
alleen bereikt kon worden door een frisse, nieuwe generatie socialisten op te leiden,
wordt in de tekst van Ulloa ineens belichaamd door een arme (Mapuche?) vrouw
uit de Andes, die ‘het zolang’ maar even doet, als ze klaar is met het huishouden.
Met behulp van de tekst van Ulloa brengt Mansur de grote verhalen van de revolutie,
3 terug tot een kleine, persoonlijke, dagelijkse aangelegenheid. De strijd voor
een kleine overwinning; een kans om iets te creëren en een beetje van jezelf te kunnen houden. Dit verzet brengt Mansur met name in verband met het idee dat het
algehele bestaan neigt naar wreedheid, vernietiging en zelfdestructie. Op dit punt
in het verhaal citeert ze letterlijk uit de tekst van Ulloa en treffen we ook de eerste
voetnoot aan. Dat Ulloa een tegenkracht (‘tegenmacht’ in het Spaans, contrapoder)
tegenover deze wrede, vernietigende neiging plaatst, blijft impliciet in haar verhaal.
De bouwende, constructieve, liefhebbende kracht, waar Ulloa aan refereert als een
‘zee’ (nog zo’n verwijswoord in de tekst van Mansur) vormt echter de kern van het
verhaal. Steeds opnieuw zien we het belang dat de verteller hecht aan de natuur,
het bouwen, het zorgen en het leggen van nieuwe verbindingen. Verbindingen tussen
woorden, mensen, broeken, bomen. Deze scheppende tegenkracht komt niet
vanzelf tot stand; daar moet je je ‘zolang’ zelf actief voor inzetten door in de kleine
speelruimte die je hebt de dagelijkse obstakels te overwinnen.

U ziet, de voetnoot in het verhaal is het losse eindje dat nodig is om te ontrafelen
hoe Mansur de strijd tegen het kappen van de bomen, de strijd van de revolutie en
de strijd om van jezelf en anderen te kunnen houden met elkaar heeft verweven in
dit verhaal. In ‘het zolang’ van de vertelling gaan deze drie vormen van dagelijkse
strijd, die uiteindelijk ons leven en geluk bepalen, naadloos in elkaar over. Als een
soort nauw geweven stof natuur, want daar hebben we het hier over.

1. Op Hannah Arendt kom ik in deze inleiding verder niet terug, maar Ulloa geeft aan dat zijn
reflecties over het handelen gerelateerd zijn aan haar werk. In het tweede citaat van Ulloa dat
Mansur heeft ingevoegd in haar tekst zien we dit thema terug.
2. Het gaat hier om El socialismo y el hombre en Cuba van Ernesto Guevara.
3. Nanne Timmer verwijst hier ook naar in haar bijdrage aan dit nummer van Terras.

Over de auteur:

Nike van Helden (1983) is als buitenpromovendus verbonden aan de Universiteit Leiden. Zij doet daar onderzoek naar het effect van zelfcensuur op de Cubaanse literatuur uit het begin van de jaren zestig en het debat over auteurschap binnen de Cubaanse revolutie. Ze vertaalde twee verhalen uit de bloemlezing La isla de Cuba: twaalf verhalen en een revolutie (Uitgeverij Marmer, 2016) en schreef een van de kettingbrieven voor Door de schaduwen bestormd: reflecties op de controverse rond de oorlogsjaren van Lucebert (Uitgeverij Oevers, 2019).