Drie gedichten

*

Ik zet mijn tanden in een cracker
bijt dwars door steden en parken heen

aardlagen van bewustzijn vullen
de kamer tot de nok en jij slaapt
als een kleine amethist

dit verschuiven is geruisloos
flakkert af en toe op als een kaars

ik lik de zee van mijn vingers,
de natte plek op de snijplank

ze zeggen dat de kern van een zaadje leeg is
dat het ontspruit uit een vonk

van wilskracht. je verlangt iets
tektonisch, maar wat? ik draai me om

en hoor nog net de pootjes
van het konijn dat wegvlucht

 

Working on it

een plastic zak wappert aan een fietsstuur, een zwanenjong
draait zijn kop naar een voorbijdenderende bakfiets
een grijs bootje bedekt met algen genaamd Molly
flatgebouwen en een miauw uit een achtertuintje
brandtrappen opgebouwd uit vierkantjes van lucht

Dit landschap is geen geomorfologische eenheid en dus strikt genomen geen
landschap. Maar wat dan wel?

het water klotst zachtjes tegen de kade als mijn moeder
die whatsappjes stuurt, als de droom die tegen mijn
oogleden tikt waarin een oude vrouw in een legging
voorbij fietst. dit landschap dat geen landschap is zegt
dat het waait, zegt hoi met schuchtere zwarte ogen, huppelt
langs me, duikt op en echoot steeds verder weg op een galerij

Je tracht orde aan te brengen in dit non-landschap
maar dit non-landschap laat je niet toe

de voetbalschoenen roepen oranje-oranje
grond spreekt van hoogbouw en droogte en kruipen
gerimpelde vrouwenbenen en Vespa’s
de uitlaatpijp van een brullende motor hult me in
een biddende vogel, wie weet daarna wonderregen
een bulldog die de weg naar huis in zijn botjes gebeiteld weet
die me als enige wandelaar met een glimlach begroet
omdat hij het warm heeft

Je wil geen manager zijn
maar soms overvalt het je

met een stopwatch in mijn hand peddel ik achter het zwanenjong
aan en licht hem in welke vaarroute sneller is, en hoeveel minuten
hem dit op een dag zou kunnen opleveren

Wat produceert de oude vrouw die op haar knieën in de tuin
een kuil graaft en er een slap bundeltje in legt?

door de latten van het bankje waar ik op zit steekt
een geel bloemetje omhoog. in de verte kibbelen eksters
een trein rijdt met een spookachtig geluid voorbij

 


Vallicht

Ik maakte een vleermuis met de schaduw van mijn handen
en die schaduw heeft me nooit meer verlaten

Vanaf een lage tak of uit een donker hoekje in de kamer
kijkt hij toe terwijl ik thee inschenk, het nieuws lees

Op een grauwe dag wanneer het licht oud is als de bomen
komt hij fladderend dichterbij

Zijn vleugels langs het kloppen in mijn hals, fluweelzacht
en buitenaards, wanneer hij neerstrijkt

en in mijn haar kruipt
om te slapen

Dan, eindelijk, hoor ik de dieren weer
dwars door straten en steen. Het schrapen van hun hoeven
het bonken van hun harten
en hun stemmen, helder
en luid

 

Over de auteur:

Isa Altink (Geleen, 1994) haalde een BA in filosofie en literatuurwetenschap en studeert momenteel aan de Schrijversvakschool. Ze schrijft poëzie, proza en radiofictie, en werkt daarnaast als boekverkoper bij De Nieuwe Boekhandel in Bos en Lommer. Haar werk verscheen o.a. in Tijdschrift Ei en Notulen van het Onzichtbare. isa-altink.nl