*
Ik zet mijn tanden in een cracker
bijt dwars door steden en parken heen
aardlagen van bewustzijn vullen
de kamer tot de nok en jij slaapt
als een kleine amethist
dit verschuiven is geruisloos
flakkert af en toe op als een kaars
ik lik de zee van mijn vingers,
de natte plek op de snijplank
ze zeggen dat de kern van een zaadje leeg is
dat het ontspruit uit een vonk
van wilskracht. je verlangt iets
tektonisch, maar wat? ik draai me om
en hoor nog net de pootjes
van het konijn dat wegvlucht
Working on it
een plastic zak wappert aan een fietsstuur, een zwanenjong
draait zijn kop naar een voorbijdenderende bakfiets
een grijs bootje bedekt met algen genaamd Molly
flatgebouwen en een miauw uit een achtertuintje
brandtrappen opgebouwd uit vierkantjes van lucht
Dit landschap is geen geomorfologische eenheid en dus strikt genomen geen
landschap. Maar wat dan wel?
het water klotst zachtjes tegen de kade als mijn moeder
die whatsappjes stuurt, als de droom die tegen mijn
oogleden tikt waarin een oude vrouw in een legging
voorbij fietst. dit landschap dat geen landschap is zegt
dat het waait, zegt hoi met schuchtere zwarte ogen, huppelt
langs me, duikt op en echoot steeds verder weg op een galerij
Je tracht orde aan te brengen in dit non-landschap
maar dit non-landschap laat je niet toe
de voetbalschoenen roepen oranje-oranje
grond spreekt van hoogbouw en droogte en kruipen
gerimpelde vrouwenbenen en Vespa’s
de uitlaatpijp van een brullende motor hult me in
een biddende vogel, wie weet daarna wonderregen
een bulldog die de weg naar huis in zijn botjes gebeiteld weet
die me als enige wandelaar met een glimlach begroet
omdat hij het warm heeft
Je wil geen manager zijn
maar soms overvalt het je
met een stopwatch in mijn hand peddel ik achter het zwanenjong
aan en licht hem in welke vaarroute sneller is, en hoeveel minuten
hem dit op een dag zou kunnen opleveren
Wat produceert de oude vrouw die op haar knieën in de tuin
een kuil graaft en er een slap bundeltje in legt?
door de latten van het bankje waar ik op zit steekt
een geel bloemetje omhoog. in de verte kibbelen eksters
een trein rijdt met een spookachtig geluid voorbij
Vallicht
Ik maakte een vleermuis met de schaduw van mijn handen
en die schaduw heeft me nooit meer verlaten
Vanaf een lage tak of uit een donker hoekje in de kamer
kijkt hij toe terwijl ik thee inschenk, het nieuws lees
Op een grauwe dag wanneer het licht oud is als de bomen
komt hij fladderend dichterbij
Zijn vleugels langs het kloppen in mijn hals, fluweelzacht
en buitenaards, wanneer hij neerstrijkt
en in mijn haar kruipt
om te slapen
Dan, eindelijk, hoor ik de dieren weer
dwars door straten en steen. Het schrapen van hun hoeven
het bonken van hun harten
en hun stemmen, helder
en luid