Lamel VI
Nachtelijke vriend Freud
Wat wegkruipt in me,
diep onder de spiegelzaal,
in de opwindvogel-schacht,
die raamloze ruimte,
in het niemandsland van de lust,
onduidelijk waar,
maar innig omstrengeld
door de twaalfvingerige darm:
dat heb ik maar gedroomd
in een diepe nacht.
En ’s morgens was het
weg uit mijn hoofd,
want ertoe uitverkoren
voor onbepaalde tijd
hier onder mij te vertoeven.
Minutenwals
Ze heeft de ijzige ogen-
tint van Reinhold Messner,
haar hart slaat warm en toch
leverde ze al twee mannen
bij het hiernamaals af,
ze draagt het liefste
goud en kasjmier shawls
en heeft nog nooit gerookt.
Van haar heb ik die draai
van mijn neus, een Esterházy-gen,
ze weten niet heel goed
hoe d a t tot stand kwam.
Op de piano speelt ze
al lang niet meer
werk van Schumann of
Frédéric Chopin.
Nu duwen zusters
haar door een gang
en ’s nachts pakt ze
haar koffer net als in de oorlog
en wil, en weet
niet wat, waarheen,
of waar ze ligt.
Ze wil alleen.