4. (Song)
Waar ik naar verlangde, geen verleden.
En geen toekomst die uit verleden samengesteld
werd.
Waarom moet ik ’t verleden betalen
vanwege ’n toekomst? Waar ’t verleden
puur uit pijnen bestond en de toekomst ’n bijzondere soort
pijnen was? De toekomst ’n vorm van verleden
en dat is grammatica. De regeneratie uit
deze vormen, de verlenging,
daarvan had ik niet gedroomd. Maatschappelijke
formules, beknot tot een algemeen geaccepteerd begrip,
’t op de kop lopen als omkering,
of, zeg ik, de economie verhindert dromen,
en waar ik naar verlangde waren niet meer de dromen, maar ook niet meer economie, berekeningen, afgeknepen ogenblikken zodat ze tot doorzichtige minerale ogenblikken in het geheugen verstarden,
het minerale geheugen, de herinnering
waarin de lichaamsbewegingen ingevroren worden,
of tijd, tijdruimtes, de fictie van tijd als afgesloten ruimtes,
of zelfs de fictie van de verandering, op grond van de officiële
designers, is belachelijker dan een fladderende kip
die ze de kop afhakken,
waar ’t begrip van de verandering op grond
van ’t begrip van de verstarring gedacht wordt,
of waar op de kop lopend de truc bedacht werd
de kop van voeten te voorzien, waar een middendeel in z’n handen
klapte, achteroverleunend in de armzalige
bewustzijnsruimte waar de alledaagse levensbeelden
gefotografeerd verzameld waren, waar, zeg ik, de
trucs de lichamen soepel houden,
daarvan heb ik niet gedroomd toen ik opgroeide,
waar mijn handen zonder ballen, penis, kut, kussen waren, waar m’n hoofd slechts
’n zootje reflecties over economie is, behangen met beelden
van pik, kut, tieten, schaamhaar, waar m’n voeten troosteloos
’t haar met zich meeslepen, zonder zak, omarming, lippen,
vagina, naaktheid, waar de cultuur de kop van ’t lichaam
afscheurde, ’t begrijpen het lichaam van het geslachtsdeel en
de hartstochten, waar twee lichamen het staatsstempel
van de vleeskeuring in hun nek dragen, waar de zinnelijkheid in de
nagemaakte avondconversatie tot gesprekken verdraaid werd
over hartstocht,
(ah, tedere nacht, met
of waar de verwachtingen niets het geluid van pijnboom
dan woorden zijn, stenen gezichten, pitten)
op ’t strand het druppelflaconnetje
met hechtpleisters vastgeplakt, hartaanvallen en
bonte parasols,
naar dat soort indrukken verlangde ik niet,
’n wilde nacht met draaiende sterrenbeelden boven de bergen, waar de wilde
honden tussen de wijnbergen jagen,
sneeuw valt, sneeuwgestalten in de fantasie, glijden de
hellingen af, waar is m’n liefde, beperkt in de gezichten,
kleine transistorgeluiden, bloedig geverfde houtkrullen,
de sterrenglinster in de nachtclubs,
en de verschijning van de zangeres,
waarover zingt ze? Zingt ze over jou? Maar je bent fictie in
de nummers, je bent ’n fantasie in de jukeboxen, en de verschij-
ningen lichaamslos,
waar ik naar verlangde was niet ’t droevige
lied van de industrie, waar ik naar verlangde was jij
niet, de inrichting van de industrie, het fraaie excuus,
waar ik naar verlangde ben jij niet, de vermelding
in een lied, lichaamsloos, maten naar songs, maten naar
de maatschappelijke afspraak
van ’n rotte democratie die zich
op de fantomen van genoemde songs richtte,
de fantomen van uitgemeten dijen de fantomen
tussen de glimmende resten van ’n blauw, bewogen doek.
Wat mij betreft mag op de verdroogde mond een Amerikaanse huisvrouw
zitten en door de kamer lopen, in een broekpak, ze heet ‘Lady’ en
wordt bediend.
Ooit kreeg ik een uitnodiging bij de wasmiddeldame,
ik moest ’n smoking lenen, m’n gedichten voorlezen,
ze hadden een ‘salon’ opgezet, handgeschept
oudhollands papier voor de uitnodigingen,
ze verlangden naar ‘liederen’ voor ze
allemaal terugvielen op ‘’t onbewuste’ (neukliederen)
achter de opgetrokken gelaatstrekken, weggesneden
buikvlees, siliconenspuiten in de al slappe
tieten & dagelijkse massages, (ze verlangden
‘maar een echte hoer had ik liever gehad,’ binnenruimtes, met de
de lichtslingers,
en waarom de meisjes uit de goot de lichtkettingen op de hoog
verwaarlozen? In de goot is ingesnoerde, samengeperste
de weerschijn van ’t maanlicht, borsten in het matte
saai en niet licht)
te overzien, wiens liederen,
en wiens verlangens, wiens leven, &
naar wiens pijn verlangden ze
in de goot,
naar smokings en
waar ik naar verlangde is niet naar ‘prachtvolle liederen,’
het verleden met de weltschmerz, geen tijd van de
afgebeulde zinnen of hoe
‘geraamtes met ‘de zwijnenstallen van de liefde’ heten,
pompend hart’ filulogische interpretaties,
de slappe uiers, geïllumineerd,
‘ben jij dat, verkleed
zwijnenhart, versierd met en de glitter van de doeken,
een paar kuren met levende cellen’
of ’t balanceren langs de
‘klaargekomen in de regels, onder Westduitse hemel,
vermomming?’
en waar ik naar verlangde is geen
futurum: verstard
’t koude buffet, ‘de apocalyps van de maatschappij’,
noodlotsmelodie ‘onder door’ (met die stompzinnige
overwegingen kunnen ze gaan schijten)
& hoe onder de citaten uit komen? De redactielokalen leeg?
Lichtschakelaars aan, lichtschakelaars aan: 1 nieuwe dag. (De tijd
& werkelijk: nieuw daglicht over de straten. verlangt het
smerige
wat valt er over dit land nog te zingen? (Ken je beeld.)
de dode zondagen?
Achter de afgesloten deuren wisselen de schaduwen
van naam.
‘Geldinners’
‘Haaruitval’ En een schaduw sloeg achter
‘Doelgroepenstudie’ zich de deur dicht.
‘Zestig miljoen’
De dode zondagen volgden elkaar
op. De nachtmerriestilte van nachtelijke straten, de
afgestorven landschappen en jaargetijden,
muziek: ‘light my fire’ (J. M.) Postscriptum, voetnoot: & hoe
verlaten, hoe verlaten!
Idylle: die achterplaats is m’n ‘gezonken schip’, dit
uitzicht uit ’t raam naar ’t laatste stuk zijstraat ’s morgens,
& wat ik verlang is niet meer ’t gejammer om wijven,
waar ik naar verlang
zijn niet meer schaduwen, in vellen gehuld,
schoolmeisjesgesprekken, plassende meisjesdromen,
kindergezichten die je aanstaren, masturbatiedromen,
(Wie rijdt er op
de slak?) & de fetisjen, (: ‘I’m a back
verfrommelde gedichtversies doorman?’)
’t heldere beeld van alledag dat uit ’t leven van alledag opduikt,
waar de sociologie lariekoek is, verdraaide zinnen,
dit land zonder liederen, dit land zonder braakliggende
emoties, dit land zonder muziek,
(‘bij muziek hoort
zonder fantasieën verlengen ze de niet meer dan bij
straten, vuilnisophalen’)
zonder gratie en
zonder wanhoop, zonder kapotte seks,
in bed schreeuwen,
de troost (‘de kinderen zijn kreunen, de spieren
van een toe gek, ze lopen gespannen, is
vallig gek rond’ En de hartstocht?
gracieus ze staren En dan niet
woord, komen. In plaats
zonder het levendige gebaar daarvan theorie,
zonder een verlangen, sprakeloos.
(dalende temperatuur) dat is niet waar mijn verlangen naar uitging
dat de geschiedenis teneinde is, goed, maar dat ’t heden
verstart, daar heb ik niet naar verlangd, naar deze toekomst die
gisteren al arriveerde,
(de Koude Berg
en
voor het raam, als
of
ik werd wakker &)
hoe kan ik zeggen, stenen gezichten,
de dagdromen opgelost, gezichtsmaskers in trams,
gezichtsmaskers achter het bestofte glas van de bussen richting voorstad,
gezichtsmaskers in de publieke tuinen,
decorwisseling:
het verschijnen van de vele dode, blikloze ogen
in de massa, in de metroschacht, na half zeven ’s avonds,
of hoe kan ik zeggen, hier in deze contreien,
nadat de winkels en warenhuizen dicht zijn gegaan, (‘you cry for
de straten leeg zijn geworden, more & more & more)
eh,
weer sterrenbeelden opkomen bah,
: ‘dit vertwijfelde
uitgeknipte papieren sterren hangen aan het raam,
land (nu, hier)’
of hoe kan ik zeggen waar m’n verlangen niet naar uitging of waar m’n verlangen
naar uitging, geen correcties, geen oorlogsgezichten, geen droevigheden
meer, de mist van mysterieuze biografieën,
(een utopie (: ‘diskjockeyjob’)
van taal & hier in ’t heden : reis naar het
begrip?) zuiden.
5. (Intermezzo)
Ze loopt, bewondert, & ‘doesn’t give a damn’ en
(ze doet dezelfde dingen elke dag) is geen papieren gezicht.
Ze heeft de gezichten zien grijnzen,
ze heeft de schrik van lege kamers gezien,
ze heeft de ontsteltenis gezien, ze heeft
van een zomer haar lippen
dag alleen te gestift,
en ze werd niet zijn
van steen? ze luisterde naar de schlagers
die uit de jukebox
ze liet haar ondergoed kwamen,
in Afghanistan betasten, ze zag de stofwolk achter
de touringcar, ze liep
ze huilde ’s nachts in een droom aandachtig door het
toen ze in de taxi naar het station reed museum van alledag,
ze sliep op kleine stations,
in een droom heeft ze geleerd,
ze leerde
ze liep door de nacht en kapsels en infinitesimaal
dook de volgende dag weer op, rekenen
ze liep slenterend door een straat, ze
herinnerde zich de gebaren van schrik in haar huis
ze keek knipperend in het
ze zag de schilderijen en de muren, daglicht,
ze zag de formules en ze zag hoe de gezichten
uit de galeries genomen werden en opgezet werden,
ze stond onder de douche
en ze luisterde ze nam de stinkende adem
naar het geluid van de regen van de handkussen niet aan
toen ze door de ze hield van omhelzen,
kamer liep,
ze telde haar geld en dronk een koffie,
ze werd niet van steen. ze liet de herinneringen met
schouderophalen achter zich,
ze bekeek zich in de spiegel, ze keek door zich heen,
ze keek heel goed terwijl ze droomde, ze maakte de vorm
exact, ze strekte zich uit, ze liet
ze spreidde haar zich aanraken, ze kocht een krant
dijen uit elkaar en en las de advertenties door,
ze nam de penis, stopte hem erin, ze verkocht de
ze sloot haar ogen, ze liep dingen die er waren, ze
verliet de zaak,
uit de woorden weg, ze dook onder, ze liep
langs de reclameborden, ze rook het bezwete
onderhemd,
ze dacht, is dit ze waste haar nylon
mijn leven? en vergat de vraag kousen en keek de
vervolgens, ze bladerde boeken, ze schreef een
door foto’s en lachte, ansichtkaart,
ze ging in de ligstoel liggen en liet
ze ontleedde in de anatomiecursus een penis het zonlicht op zich
ze hoorde de jonge gek elke avond vallen, ze
tegen de muur kloppen als ze sliep in de zon,
nachtdienst had, en onaneren, tot
ze opstond en ging, ze kon hem niet ze gooide de
helpen, ze nam ontslag bij het gekkenhuis, de krant weg,
ze liep naar de rij foetussen in spiritus,
ze rekende haar dagen na,
ze luisterde naar de song van de Rolling Stones, ze kuste de vreemdeling,
ze vergat de song van de Rolling Stones,
ze stal in het warenhuis, ze
zat stil in de kamer, ze had het een beetje koud, ze
deed de vaat, ze kleedde zich in de armzalige
gehuurde kamer uit, ze ging slapen,
ze stopte de kousen, ze overwon haar schuchterheid ze corrigeerde
zonder zich te verliezen, de schriften,
ze sliep in de
ze leegde de prullenmanden, late voorstelling en liet zich
ze maakte het toilet schoon, ze dan de film navertellen,
knipte papieren sterren uit,
ze maakte kantoren schoon,
wat heeft ze met die bende ze schreef de waanzinnige
huilende huisvrouwen te maken zakenbrieven over, ze
die opgemaakt op de bank
zitten? Wat heeft ze met die bende keek naar het
huisvrouwen te maken die elkaar plein waar de jongens
aan zitten te staren en honkbal speelden,
jammeren? Wat heeft ze met de bladen
te maken? ze stuurde
Ze heeft gelachen geld in de brieven, ze naaide
toen ze iemand hoorde zeggen, een bankbiljet in de
je moet haar pakken, zak van haar rok, ze bezat genoeg
traagheid om te weten dat er geen
ze is droevig in haar normale tijden heersten,
trip rondgelopen, ze heeft uit
droefheid om de versteende andere
gehuild, ze reed rustig auto en
en heeft rustig het verhaal van het
ze heeft geen zin om verborgen pistool verteld,
de dag uit elkaar te breken, ze pakt haar spullen en gaat,
ze heeft niets met de woorden te maken, ze heeft niets
met het verhaal te maken,
ze koopt een ze praat graag en
trui, ze gaat met hoort graag toe,
de roltrap omhoog, ze
zette de telefoon uit, ze kent ze danste zo goed
de voorkamers, ze kon, ze maakte
het eten, ze maakte geen
ze zegt, wat wil je? Ze lacht. verschil, of ze nu uit de
huisdeur komt of uit de
draaideur van een tweedeklas hotel,
ze veegt onder het lopen achteloos het haar uit haar gezicht,
ze heeft aan één radio genoeg, de langspeelplaten laat ze links liggen,
ze gumt haar notities in de kantlijn van de geleende boeken weer
uit, ze heeft in de bibliotheken gezeten en
ze kent de stilte van witte, lege bladzijden,
ze loopt over de ze zette de boeken terug
speelplaats in het rek, ze kan makkelijk
ze kent de leugen, vergeten,
haar gedachten dolen rond, gracieus, zonder gedachten,
en (en ik heb zin in een
ze zegt van zichzelf, ik mooi obsceen liedje als ik haar
voel me nooit in zie als ze ’s morgens bij de bushalte
een overzicht, het staat, opgeknapt, net als elke morgen,
overzicht is eigenlijk ‘wie slaapt hier?’)
niet waar, niet.
6.
Rock’n’Roll muziek op de vroege morgen
in deze armzalige zijstraat, (kastanjeloof
& luchtig wolzaag)
zacht ochtendlicht, zwevend over de waanzin van de winkels,
zacht ochtendlicht, op de natte daken van de huizen,
citaat: ‘dus het gaat u goed, o wouden. De warenhuizen
Hoe menig uur heb ik onder uw loof- gaan open, de
gewelven verdroomd! O u, vrouwen,
satyrs en goden van het woud, o u ro nachtdecoratie is
ep ik aan, behoedt deze akkers, zegent opgeruimd,
deze velden, bewaakt deze kuddes, op
dat de aan geesten zo vruchtbaar Dui verwrongen gestalten
tse bodem het gelukkige Campania niet bij de stoplichten,
verder hoeft te benijden. Ook u nymfen
van deze bron, u nereïden van deze paperclips en
stroom aan welks oevers ik zo vaak scheurkalenders,
kruidige lucht ademend me mocht
overgeven, weest aanwezig.’ jeanspakken, koffers,
(G. Bruno, 8-3-1588) stoptreinen,
‘break on through the other side’
‘kijk ’ns wat dit stuk de dagbladen met
zijstraat licht is’ de doodsbeelden van
gisteren,
kleuren: bestorven grijs, stof, zwarte
vlekken op het asfalt, erover gewaaid de uitrottingscommando’s
bladerenloof, in woorden & beelden
trekken los, namen
& de smeerboel, in de verdwijnen in de
Volkswagen, met ’t opschrift akten,
politie, wisselt
van ploegendienst ’t taaie, kleverige slijm
is afgelopen, nu, nu van de openbare ambten
de winkels weer opengaan, en overheden,
hete koffiegeur, ochtendlicht dat op gifgas en de
de blauwe keukentafel valt, bacillenculturen
van het geld,
‘de schoolkinderen komen met de
stripverhalen’ uit de droom: wat is er veranderd?
‘Is ’t parlement ontbonden?
de oude, vergeelde ‘Zijn de raden van toezicht verjaagd?’
imaginaire landschapsstukken, ‘Wie neemt de volgende ronde over?’
vogelbotten, op ’n leeg strand, tussen de
rollende kiezels,
en
of
‘la belle infame’ rokende fabrieken, achtergelaten
ansichtkaartfoto’s, 19e eeuw, uitgespuugd slijm
en in de scholen
hoeveel procent? wordt de tegenstand tegen
deze vorm van scholen
Het publieke bewustzijn is gebroken,
een dode goktent. (zoals de harige grijsaard
de hersenen openbrak om bij ’t
Ik draai de versterker merg te komen)
open, de muziek vult ’t hele kamertje, ’t
raam is geopend en frisse lucht dringt binnen,
’t monotone geluid van de stad
blijft achter,
‘zullen we er een draaien en
wat gaan wandelen?’ de morgen is fris en koel,
in ’t verruwde park een paar bomen bewonderen,
vooral niet praten, nu, geen grappen vertellen,
& de dag wordt opnieuw opgebouwd: wat overal opgebouwd is, die vormen,
bevredigt niet, wat gepland wordt (precies op dit moment) bevredigt
niet, we gaan vreemd daardoor, zeggen: dat is ’n decor,
& wat ik inderdaad nog meer wilde is
deze impressie nog meer stukscheuren,
de samenhang is een constructie die het zinvolle betreft, en dat wil zeggen:
een noodzaak, in deze toestand waar noodzakelijkheden trucs
zijn,
(‘nymfen des de dansers in jeans en met geverfde
morgens bij haren, in hun plunjevellen, zijn niet
versche de feesten,
bronnen?’) ze gaan met traanzakken brillenglazen,
in ’t ochtendgloren naar hun copyright,
kamers, wikkelen Amerikaans T-shirt,
& wat voor zich in vellen contracten, bijrollen
nachtelijke en slapen afgeschminkt honorarium, zouden
impressies? ’n gat in de dag, ze met de hand
de zwarte
Barricaden: barricaden van de lichamen, barricaden kruippantsers
van de conto’s, barricaden van de algemeenheid, pletten?
& als we praten, waar beginnen dan de muren? De muren zijn woorden,
zonder twijfel, de muren zijn
woorden, de (is dit
muur is ’t park ’s morgens om
begrip, half negen stil
genoeg? De bomen
& nu praten we niet. Nu, druppen.)
nu dit gedicht stopt, nu
nu we ‘door dit doodverklaarde park’ lopen.
nu, nu de vele dode gezichten en ogen in de
metroschachten opgelost zijn in afzonderlijke blikken,
’s ochtends, ’s ochtends, nu het licht niet meer door ramen
gefilterd wordt, nu,
en nu, (nu de relaties
niet langer meer door woorden gelegd worden)
& nu, nu ‘meer’ doorzien is als het belachelijke
vreselijke ‘minder’ (in dit zelfs bleke
zachte ochtendlicht dat deze dagbreedtes opvult, aardgaten, baggermolens,
torenflats, liftschachten, een oud spinnenweb en de weefsels van de radar
stralen, dagmaan en regenwolken) / commentaarloos trekt het lichtweefsel
over het grasveld, we lopen vriendelijk, zonder angst, op dit ogenblik
dat er nu is:
fris morgenlicht tussen de reclameborden
& appartementen, en waar hebben alle rock’n’roll songs je niet weer
aan herinnerd, die gezongen werden, ontbijt, rolluiken omhoog, dit kleine park
met de druppende bomen in ’t ochtendlicht.