[ZANG VI]
ZIJ
Geef me een naam, Odysseus
geef me een naam om op je te wachten
ik zal er zijn, er zal een spiegel hangen
en we zullen over jou praten, ik en de ander in de spiegel
ik zal haar daar treffen, altijd een beetje schuins, op de rand van een stoel, zoals vogels
met de pijn in mijn dij om niet te verdwalen aan gene zijde van de spiegel
’s ochtends draag ik mijn oorbellen
misschien houd ik ze zelfs in bed in voor als je me midden in de nacht zou verrassen
maar als ik geen naam heb hoe weet ik dan wie van ons waakt zij of ik?
[ZANG VI]
ODYSSEUS
Je een naam geven?
Je een naam geven terwijl je danst in het donker in verlaten straten met grote honden?
Je een naam geven terwijl je in je nachthemd naar de rivier loopt in de volle zon en de mannen negeert die verdwaalden toen ze dachten je te grijpen?
Ik zal je sinaasappels geven
en om ze te schillen een mes niet langer dan je duim
een ivoren mes dat ik na de slag gestolen zal hebben
het geschenk van een gestorvene aan een andere vrouw
en dan moet je aan haar denken, aan haar koude lakens, het gat in haar zak op de plek van het mes
ik zal je grassprieten geven die ik lang onder mijn zool bewaarde
die groeien daar waar de lichamen rusten
en oprijzen als schildwachten op de precieze plek waar de vlucht eindigt