Ongehoorde woorden
Het woord is een junglewind
Groot is de naam
Van het vrije woord
Het is machtig als de woestijnwind
Het is verzengender dan de maartse zon
Geweer is zijn doopnaam
Zijn kracht is onbegrensd
Zijn werking onafzienbaar
Het draagt respect als een diadeem
Horden sprinkhanen krijgen het er niet onder
Zwermen roodbekwevers zullen nooit zijn zaden uitputten
Zijn woord houden
Dat maakt de mens
Vrij van elk juk moet het woord blijven
Zoals de junglewind dat is.
Over de taal
Sta me toe
Pennenbroeder
Pennenzuster
Een paar woorden
over de naveltaal en haar troeven
Een mens is zijn taal
Zij was zijn eerste maaltijd
Met een kom oerlucht
Om de toppen te beklimmen
Alle respect is haar verschuldigd
Als uit de tunnels te raken het doel is van de mens
Haar te lezen en te spreken
Haar te gebruiken voor werk en geloof
Op school en in het veld
Moet onophoudelijk
Het credo zijn
Een falen op deze weg staat symbool voor de nederlaag
Met een geleende taal kun je de rivier niet oversteken
Die laat zich vergelijken met een kruk.
Als onverenigbaarheid voortduurt
Steelse blikken her en der
En de slotsom dat geen enkel land gebouwd is op geleende taal
Spreek je taal
Draag haar als een vaandel
Zij is de bron van je welstand.
Nomadenstappen
Op weg naar de overkant
De reis van oever naar oever
Begint met de eerste stap
En het doorwaden van het wed.
Ik sta op
Nomade
Met de morgen als vertrekpunt
Maïskaf als leeftocht
Een knapzak op mijn schouders
Stevig vastgeknoopt aan de onmisbare stok
Een ferme stap na de andere
Ik baan mijn weg
Ik houd maat
Met het ochtendgloren als enige getuige
Dorpen en velden werden doorkruist
Heuvels verbeten beklommen
Wedden in rivieren overgestoken
Ik zal ’s avonds de horizon halen
Als ik mijn stappen versnel.
Oversteek
vanuit mijn Guinee
vanuit de rode aarde
vanuit mijn navelland
doorkliefde ik de oceaan
met mijn nomadenvoeten
met mijn verloren blik
zocht ik wat achter de kim ligt
uit alle macht
legde ik de buik
van het schip van het leven
op het torsende water
ik zeilde op de wind
tot de viriele streken
tot de ahornoevers
van de Saint-Laurent
tot de oostelijke kantons
tot de naaldbosheuvels
die me herinneren
aan de groen gekapte uitlopers
van Fouta Djalon
de ongewone golven
voerden me mee
tot de verre grenzen van Quebec
ik ademde de frisse lucht
van de winternachten
ik droeg sneeuwschoenen
doorkruiste skipistes
proefde de verleiding van de steden
genoot van de gemartelde taal
mijn gewonde oren
vruchtbaar slijk
verschillend loof
melodie van mijn eigen taal
ik stak de oceaan over
vanaf de zeebodem
van mijn ziel
op de golven
van mijn lichaam
overdag
ga ik aan boord
’s nachts
ga ik van boord
en zo voort en voort
tot het volgende vertrek
tot de volgende oversteek