Geen Ararat
New Orleans, Louisiana
Het is waar. Ik was er. De stad worstelde. De radio zei dat dit ‘m zou kunnen zijn. We kwamen bij elkaar. Ik hield vast aan mijn moeders hand. Ik hield vast aan mijn moeder die haar moeders hand vasthad. Ik droomde dit niet. Vreselijk gegil. Ik sliep door dat gegil heen. Wind overdonderd door aarde. Ik werd wakker. Kan je net zo goed teruggaan, zei mijn grootmoeder. Door ‘t grootste gedeelte heb je toch heen geslapen. Ik werd wakker. Ze lachte. Och je had ‘t moeten zien! Het was ochtend. Nog voor z’n hoofd ‘t kussen raakte, schoot Oom Vernon omhoog, gillend, ”t Dak! Die verdomde storm heb ‘t dak opgevreten!’ Ik droomde dit niet. Er was een storm. Toen weer niet. De dag erna kwam aan als een hamer door glas. De hemel schudde haar kleren af en was schitterend. Ik zeg het je het was nodig: geweld moest die schoonheid voorafgaan. Ik zag de neerwaartse bomen, de neerwaartse elektriciteitsmasten, en gebroken glas. Ik zag het leven dat ik ooit had uit mij opstijgen als een kleine ballon. In de verte, de Dome. Helder. Wit als een brandend oog. Hij had de bestendigheid van een berg – zoals waar Noach landde. Mijn God, fluisterde ik. De radio zei dat er geen God is.
Meer gedichten van Rickey Laurentiis vindt u in Terras #19 ‘Naar water’.