Gisteren heb ik drie schitterende, authentieke, antieke Japanse maskers gekocht. Ik heb ze dadelijk aan de muur van mijn kamer gehangen en ik kan er mijn ogen niet van afhouden. De mens is een groter kunstenaar dan de natuur. Onze echte gezichten steken flets en karakterloos af bij deze scheppingen die met wat hout en lak tot stand zijn gebracht.
Terwijl ik naar de maskers zat te kijken, dacht ik: hoe komt het dat de mens alle delen van zijn lichaam bedekt, tot zijn handen toe (met handschoenen), maar het belangrijkste onbedekt laat: het gezicht? Als we al onze ledematen uit kuisheid of schaamte verhullen, waarom verbergen we dan niet ons gelaat, dat doorgaans het minst schone en het minst harmonische deel is?
De Ouden, en in onze tijd de primitieve volkeren, die in veel opzichten intelligenter waren en zijn dan wij, maakten en maken gebruik van maskers op de plechtigste en mooiste momenten van het leven.
De vroege Romeinen droegen, net als de wilden van nu, maskers in de strijd als ze de vijand bestormden. Priesters en tovenaars hadden ceremoniële maskers om hun bezweringen en riten uit te voeren. Griekse en Latijnse acteurs speelden nooit zonder hun masker. In Japan danste men uitsluitend met een masker voor (de door mij aangeschafte exemplaren zijn maskers voor de Genjoraku-dans en dateren uit de Heianperiode). In de middeleeuwen bedekten broederschapsleden hun gezicht met een kap waarin twee gaten zaten voor de ogen. En ik herinner me nu de Gesluierde Profeet van Khorasan, de Raad van Tien in Venetië, de man in het ijzeren masker… Oorlog, kunst, godsdienst, rechtspraak: niets groots vond plaats zonder maskers.
Vandaag de dag zien we de teloorgang: alleen carnavalsclowns, bandieten en racepiloten dragen ze nog. En dan is het carnaval ook nog op sterven na dood en struikrovers een uitstervend ras.
Naar mijn mening zou het masker een facultatief deel van onze kleding moeten zijn, net als handschoenen.
Waarom zouden we ons tevredenstellen met een gezicht dat vaak een vernedering voor onszelf is en voor anderen een aanstoot? Eenieder zou het recht moeten hebben het aangezicht te kiezen dat hem het meest bevalt en dat het best past bij zijn gemoedstoestand. Zo zou je verscheidene maskers kunnen laten vervaardigen en nu eens het een en dan weer het ander dragen, al naar gelang je humeur op dat moment en de aard van je bezigheden. Iedereen zou in zijn garderobe, naast de hoeden, een droef masker moeten hebben liggen voor condoleancebezoeken en begrafenissen; een woest kijkend masker voor discussies en duels; een hartstochtelijk en smachtend masker om te flirten en je te verloven; een vrolijk gezicht voor komische voorstellingen of etentjes met vrienden, en zo verder.
Als het masker een algemene dracht werd, zou dat naar mijn idee veel voordelen met zich meebrengen:
1° Hygiënisch voordeel. Bescherming van de gezichtshuid.
2° Esthetisch voordeel. Een masker op maat zou altijd mooier zijn dan een natuurlijk gezicht en ons de aanblik besparen van heel wat idiote of wanstaltige gelaatstrekken.
3° Moreel voordeel. Simuleren – dat wil zeggen, de aanpassing van onze gezichtsuitdrukking aan emoties die we over het algemeen niet voelen – zou veel minder noodzakelijk worden en uitsluitend nog onze woorden betreffen. We zouden een bezoek kunnen afleggen aan een ongelukkige vriend zonder in onze gezichtsuitdrukking verdriet te hoeven voorwenden dat we niet werkelijk voelen.
4° Educatief voordeel. Zoals Max Beerbohm aantoont in zijn Happy Hypocrite, zorgt het langdurig dragen van eenzelfde masker er op den duur voor dat het gezicht van vlees en bloed zich daarnaar vormt, en dit geldt zelfs ook voor het karakter van de drager. Een opvliegende persoon die jarenlang een beminnelijk en kalm masker zou dragen, zou uiteindelijk niet alleen de woede in zijn gezichtsuitdrukking verliezen, maar geleidelijk aan zelfs zijn neiging om driftig te worden. Dit punt zou nader onderzocht moeten worden met het oog op mogelijke toepassingen in de pedagogiek, de vorming van kunstmatig talent, enzovoorts. Een man die tien jaar lang het masker van Rafaël op zou houden en te midden van meesterwerken zou leven, in Rome bijvoorbeeld, zou zich moeiteloos tot een groot schilder ontwikkelen. Waarom zouden we niet van deze principes uitgaan om een instituut voor de vorming van genieën op te richten?
Deze tekst is een hoofdstuk uit het satirische boek Gog van de Italiaanse prozaschrijver en journalist Giovanni Papini (1881-1956).
De maskers
Vertaling: Kim Andringa