In 1972 zag ik in de oude – helemaal zoals het cliché wil – muffe en ouderwetse openbare bibliotheek in de Antwerpse Blindenstraat, dichtbij de Academie, in de kast Duitstalige fictie een groot, geplastificeerd boek met bruine harde kaft. Het leek niet thuis te horen op die plek, verdwaald uit de afdeling wetenschap of filosofie. Ik sloeg het open en schrok van het vergeelde, houthoudende papier, alsof het een publicatie van net na de oorlog was. Het bleek tot mijn verbazing een recent boek te zijn, in 1969 verschenen bij Rowohlt. Later zou ik horen dat die bijzondere papierwensen van de auteur de uitgeverij een fortuin hadden gekost, omdat het veel duurder was dan nieuw papier. De titel: die verbesserung von mitteleuropa, roman.
Het boek was volledig in kleine letters gezet, begon (!) met een negen bladzijden lang persoons- en vooral onderwerpsregister, van ‘abbildung’ en ‘ablehnung’ langs onder meer ‘bedeutung’, ‘brille’, ‘ding’, ‘geschichte’, gesellschaft’, ‘ejakulation’, ‘lenin’, ‘nerven’, ‘politik’, ‘recht’ ‘sagen’, ‘sprache’, ‘wahrnehmung’, ‘welt’ tot ‘zeit’, ‘zweifel’ en ‘zwerina’ met verwijzing naar de paginering in Romeinse cijfers, zoals dat bij een woord vooraf gebruikelijk is. De broodtekst bestond immers voor het grootste deel uit een ‘vorwort’ dat helemaal in korte en langere fragmenten met cursieve kopjes uiteenviel. De eerste zin (ik vertaal): ‘gewoon inwerken op anderen, op zichzelf inwerken, zinnen innemen zoals anders pillen, je ergens naartoe laten leiden, jezelf in een toestand verplaatsen, laten, willen meedelen; ook wel een hypothese als smoes bedenken.’
Ik bladerde verder: een conglomeraat van aforismen, polemische gedachten, spitse aantekeningen – daartussen plots ‘opgelet, wat bestaat is verouderd’. De fragmenten werden stilaan langer, soms echte essays en studies. Het boek wemelt ook van voet- en eindnoten en heeft dertien bladzijden ‘literaturhinweise’. Met ‘ik weet wel dat er gele dingen zijn maar […]’ begon op pagina XLIII een uiterst gedetailleerde beschrijving van een als onder een microscoop bekeken voorwerp waarvan me pas op bladzij XLVII begon te dagen dat het om een potlood ging. Verderop een reportage over het feest van de begrippen (‘allah kerim! die erscheinungen sind gerettet’): grammatica en taalfilosofie als een orgie. Of nog: een prachtige vertellende scène ‘abbildung 4: der bruch zwischen lene und konrad’ – een omverwerpende schrijfimprovisatie, free jazz op papier.
Ik las het ademloos, begreep niet eens een vierde maar besefte dat ik iets heel bijzonders in handen had gekregen. Geen literatuur (al bevat het schitterende scènes, beschrijvingen en aforismen), geen wetenschap (al is het doordrenkt van cybernetica), geen filosofie (al zijn geregeld Ludwig Wittgenstein en de individueel-anarchistische Max Stirner en veel andere denkers in de buurt of kop van jut). Een hoog intellectueel en radicaal boek, rabiaat geschreven – de Franse term littérature enragée schoot me te binnen – in briljante en onthutsende formuleringen die gedachten kneden niet om ze vast te leggen maar om ze meteen door te prikken en verder te denken. Tegen-spraak in een dubbele betekenis: tegen de dwangbuis taal die onze op zich al beperkte waarneming en denkkracht inperkt, maar ook uiting van contradictie, in de eerste plaats zelfs weerlegging van het net geformuleerde. ‘een heldere zin doet vermoeden dat hij ontoereikend is.’
Tussen alle vlijmscherpe ideeën en aanvallen en filosofische polemiek, waarbij abstracte begrippen en scheldwoorden elkaar ongeremd afwisselden, stonden er ook ‘eenvoudige’, persoonlijke en alledaagse fragmenten in, zoals
beperking,
naar de dingen zelf, naar de zeef naar de kat naar de boom maar keurig het een na het ander; je noemt hindernissen wat de situatie uitmaakt.
mij interesseert de kat niet natuurlijk mag mijn kat niet ontbreken die ik heb gekocht, gevoerd, vergeten, gevoerd, van poe, die stinkt, met t, heeft ogen die niet zijn als de ogen van de vis die mijn moeder als bot op tafel had, eveneens gekocht toen ik zestien was en begon met roken wat me zal doden. (XIV)
‘roman’ is bij dit boek geen genreaanduiding, maar bestanddeel van de titel. De roman is weliswaar een genre waarin, hoewel dat vaak vergeten wordt, sinds eeuwen alles kan, zoals Sybren Polet in zijn mooie historische overzicht Tussen de witte en de zwarte pagina (2003) heeft laten zien – bij Wiener kan werkelijk álles. die verbesserung is ook wel, als het dan toch moet, te zien als een ontwikkelingsroman van zijn denken, van taalscepsis en taalkritiek via kritiek op de egaliserende moderne maatschappij en de dominante wetenschap naar kritiek op de cybernetica en onderzoek naar de mechanismen van ‘iets begrijpen’. Maar vooral is ‘roman’ hier de spottende benaming voor ‘(slechts) fictie’, leugens, mooischrijverij. En dat in combinatie met de wil tot ‘verbetering van midden-europa’. Wiener vertelde me later dat hij begin jaren 1960 een artikel over de Oostenrijkse binnenlandse politiek had willen schrijven (ook daarom die titel), waarbij ‘natuurlijk’ alleen onzin tevoorschijn kwam. Toen had hij zich, mede op aandringen van zijn vriend Konrad Bayer, op een veel radicaler, fundamenteel niveau begeven – de vrucht van lang nadenken en telkens weer herdenken van de verhouding tussen ‘de heilige drievuldigheid taal, staat en werkelijkheid’.
Sommige passages vond ik schokkend, bijvoorbeeld het ingelaste ‘purim. ein fest’: een bijna ondraaglijke, zeven bladzijden lange beschrijving met regieaanwijzingen voor een gewelddadige happening waarbij tientallen persoonlijkheden (genoemd met naam en toenaam) uit de Oostenrijkse kunst- en cultuurwereld zwaar worden gemolesteerd. Té excessief om waar te zijn. Als je goed leest, blijkt dat het om acteurs gaat die lijken op de prominenten en uiteindelijk zelfs vooral om de namen. Een afrekening van de schrijver met het conservatieve Oostenrijk maar in de eerste plaats een experiment met de sterke illusie die woorden kunnen opwekken. Later las ik in een van de gedanken die hij samen met de kunstenaar Günter Brus in Berlijn hectografeerde en in kleine kring aan vrienden verzond, een nog ontstellender stuk met als titel ‘een misdrijf dat op papier wordt begaan’. Een belangrijk onderscheid.
In het Nederlands is opvallend weinig van Oswald Wiener vertaald. Raster #11 (1979) bevat in een deels aan de Wiener Gruppe gewijd nummer drie bladzijden uit de verbetering van midden-europa, roman, vertaald door Hans W. Bakx, naast een gemeenschappelijk met Gerhard Rühm geschreven rijtje Uitspraken. Voor Zegwerk (Gent, 2004) vertaalde ik een van Wieners Literarische Aufsätze (1998): Over de vrijheid van een grizzlybeer, een tekst van slechts enkele bladzijden die bijna uitsluitend uit vragen bestaat. Een concentraat van gedachten over de (onmogelijkheid van) vrijheid. Wiener was opgetogen over de mooie uitgave, zonder twijfel het dunste en kleinste boekje in zijn bibliotheek, verzorgd door Danny Dobbelaere.
In de wetenschap dat, zoals hij me later vertelde, al meteen in 1969 vier grote Europese en Amerikaanse uitgeverijen, waaronder Gallimard, meerdere vertalers aan het werk hadden gezet die er een voor een de brui aan gaven vanwege de immense moeilijkheidsgraad en het bijwijlen hoge technische gehalte, vertaalde ik in de jaren sinds de millenniumwisseling af en toe enkele bladzijden. Zonder uitzicht op een uitgever. Ik gaf ze hier en daar, bijna stiekem als in de samizdat, aan mensen te lezen. Was het luiheid, was het capituleren voor een immense opgave? Wilde ik me liever bezighouden met iets toegankelijker werk van de Wiener Gruppe en met kort proza en poëzie die me steeds meer aanspraken? Toen de Boekenweek 2020 als thema ‘Rebellen’ koos, publiceerde ik op ooteoote.nl een fragment uit de vertaling dat ik intussen ook insprak op mijn SoundCloud channel.
De vertaalde bladzijden liggen in de lade. Ik lees met plezier telkens weer in het boek, als een soort hersengymnastiek. Ik geloof zelfs dat ik liever het fenomenale Duits lees, ermee worstel om het te begrijpen en erop door te denken dan de karwei van het vertalen vol te houden. Mijn verbazing en bewondering was groot toen in 2019 bij de Italiaanse edizioni del verri il miglioramento della mitteleuropa, romanzo verscheen, vertaald door een in de Verenigde Staten werkzame classicus, een volledige geannoteerde vertaling. Het hele ‘ontwerp van een bio-adapter’, waarin Wiener de virtuele realiteit voorspelt en gedetailleerd – zij het erg kritisch, wat weleens over het hoofd wordt gezien – uit de doeken doet, is in het Engels vertaald en vaak herdrukt, onder meer in de 3,5 kilogram wegende catalogus die wiener gruppe. ein moment der moderne waarmee op de Biënnale van Venetië (1997) het verder lege Oostenrijkse paviljoen was volgestapeld. Iedere bezoeker mocht er een meenemen.
Na zijn ‘literaire’ hoofdwerk heeft Oswald Wiener, die al in 1958 het grootste deel van zijn literaire productie (concrete gedichten, montageteksten, proza) had vernietigd, de literatuur afgezworen. Gelukkig niet helemaal consequent. In 1990 verscheen onder pseudoniem Nicht schon wieder … Eine auf einer Floppy gefundene Datei, uitgegeven door Evo Präkogler, een science-fictionachtige dystopie in een Oostenrijkse politieke setting, waarin de grenzen tussen ‘echte’ en kunstmatige realiteit angstaanjagend vervagen. Een narratief en essayistisch stilistisch hoogstandje dat helemaal onder de radar is gebleven. In 1979 publiceerde hij onder de half ironische titel Wir möchten auch vom Arno-Schmidt-Jahr profitieren een polemische dialoog naar aanleiding van Schmidts zogeheten ‘realisme’ in Zettel’s Traum en ander werk: ‘als een schrijver in de ogen van veel mensen “nauwkeurig” is, dan betekent het dat hij niet ver van het cliché verwijderd is.’ Tegelijk is deze dialoog te lezen als een eigen poëtica zoals je die bijna nergens vindt.
Hij opende in Berlijn, waarnaar hij zoals meer radicale Oostenrijkse schrijvers en kunstenaars eind jaren 1960 was gevlucht – ze hadden zelfs, deels spottend, deels vertwijfeld een ‘österreichische Exilregierung’ opgericht – de gastronomische lokalen Ax Bax en Exil samen met zijn vrouw Ingrid, opdat Berlijn een echt goede keuken zou leren kennen. Exil werd het lievelingsadres van o.a. Max Frisch, Günter Grass, Elfriede Gerstl, Joseph Beuys, Martin Kippenberger, David Bowie, Iggy Pop en vele anderen die Berlijn aandeden. Wiener studeerde vervolgens wiskunde en informatica aan de TU Berlijn en promoveerde. Die kennis vond hij nodig vanwege zijn intense bezigzijn met de automatentheorie van Alan Turing, computers en cybernetica (in de jaren 1960 had hij het al tot de leidende specialist gegevensverwerking bij Olivetti geschopt). Hij schreef Probleme der Künstlichen Intelligenz (1990), bundelde zijn Schriften zur Erkenntnistheorie (1996) en publiceerde met anderen Eine elementare Einführung in die Theorie der Turing-Maschinen (1997). Hij organiseerde een tijdlang avontuurlijke reizen naar IJsland, dat hij door zijn vriend Dieter Roth had leren kennen. Daarnaast bracht hij in Berlijn met andere kunstenaars, voor een deel totaal ongeschoold als muzikant, muzikale performances van Selten gehörte Musik.
Sinds 1986 leefde hij in Noord-Canada, leerde vliegen, bracht een cd uit met opnames van huilende sledehonden en opende er weer een klein restaurant. In 1992 werd hij op voorstel van Joseph Beuys professor ‘esthetica’ aan de academie in Düsseldorf, waar hij generaties jonge kunstenaars inwijdde in de automatentheorie maar ook eens in een seminarie het niveau van het ‘Feuilleton’, de Duitse cultuurbijlagen in de krant, analyseerde. In het nieuwe millennium trok hij zich terug op het Oostenrijkse platteland, denkend, introspectieve waarnemings- en voorstellingsexperimenten uitvoerend, wat leidde tot Materialien zu meinem Buch ‘vorstellungen’ (2000) en het in de edition suhrkamp verschenen Selbstbeobachtung. Oswald Wieners Denkpsychologie (2015). die verbesserung werd in 2013 opnieuw uitgegeven bij Jung und Jung, de tekst facsimile, met een verhelderend nawoord van Thomas Eder.
Wat verklaart de fascinatie voor en invloed van Oswald Wiener op vele schrijvers (onder andere Elfriede Jelinek, Franz Josef Czernin, Thomas Raab, Ann Cotten) en jonge denkers? Zijn durf, zijn radicaliteit, visionaire gaven, uitzonderlijke stilistische kwaliteiten, zijn imposante en uiterst veelzijdige persoonlijkheid, zowel in de vita activa als in de vita meditativa? Ik denk vooral de manier waarop hij gestalte gaf aan iets wat de modernist Robert Musil een halve eeuw eerder had geëist: niet zozeer ‘het vertellen als bezigheid voor kindermeisjes te emanciperen’ (zoals Konrad Bayer, Gerhard Rühm en latere schrijvers dat grondig hebben gedaan) als wel ‘eine größere Ungenügsamkeit in literarischen Angelegenheiten’. Dat betekent: je als schrijver niet, lonkend naar een breed publiek, met gemakkelijke oplossingen tevreden stellen. Denken tot op het bot, jezelf in de weegschaal durven te gooien en te corrigeren.
‘Ik schrijf’, zei hij in 2005 in een interview met Thomas T. Tabbert, ‘om mezelf iets te leren: wat bij het schrijven uit de spits van de voor mij telkens bereikbare bewustheid vloeit, blijkt bij het aansluitende lezen naïef en ontoereikend. Ik verkrijg afstand van mijn invallen en kan ze net als die van anderen harteloos beoordelen. Elk van mijn geschriften waarvan ik de dialectiek in dit perspectief van steeds opnieuw aanzetten, verbeteren en verwerpen niet helemaal kon oplossen heb ik als literatuur gepubliceerd.’
In een terugblik op de Wiener Gruppe naar aanleiding van de Brusselse tentoonstelling Visionair Oostenrijk (Bozar, 1998) drukte ik in de slotalinea de volgende hoop uit: ‘Bij ons kennen enkelen hen als writer’s writers. Misschien is de tijd rijp om hen ook hier te gaan lezen. Bij een generatie lezers die gewend is aan hypertekst, snelle beeldmontage en filosofische deconstructie maakt hun werk nieuwe kansen.’ Om te oordelen of dat bewaarheid werd, is het misschien nog steeds te vroeg. Wiener zelf stelde zonder bitterheid maar teleurgesteld vast dat mensen uit de literatuur hem te wetenschappelijk en moeilijk vonden, en mensen uit de wetenschap hem verdachten van ‘literatuur’.
Stilaan komt daar verandering in, vele generaties lezers, schrijvers en opvallend veel kunstenaars ontdekken hem telkens opnieuw. Wat hem waardevol maakt is zijn inspanning om tot het bot te gaan, in een tijd van toenemende massificatie en egalisering de persoonlijkheid te redden, te beletten dat kunstmatige intelligentie (anders dan het vaak wordt voorgesteld) de complexiteit van menselijk denken en waarnemen nog verder reduceert en mensen tot robots maakt. De slotalinea in ‘appendix C’ van die verbesserung von mitteleuropa, roman, is van een voor het boek ongewone bescheidenheid, directheid en openheid. Het blijft onverminderd van kracht, een testament haast, een opdracht:
‘als de lezer zijn voordeel kan doen met de lectuur van mijn boek, dan zal het, hoop ik, het gevoel zijn dat hij zich met alle kracht moet richten tegen het bewijs, tegen de continuïteit en de contingentie, tegen de formulering, tegen al wat juist, onafwendbaar, natuurlijk en evident lijkt, als hij een ontplooiing van zijn zelf – al was het maar voor korte tijd – wil beleven. mag hij bedenken, welke kracht, welk formaat ervoor nodig is om tegen een in ’t algemeen afgeronde, kloppende, eenstemmige wereld op te staan zoals die ons op elk moment naar het hoofd wordt geslingerd: hij zal me vergeven wanneer ik de juiste aanzetpunten zelden heb gevonden en op veel vlakken het doel ver voorbij ben gestreefd.’ (CXCI)
In een laatste mail die Ingrid en Oswald begin oktober 2021 schreven, toen ik hun een exemplaar van de tentoonstellingscatalogus Radical Austria (Design Museum, Den Bosch) had toegestuurd, staat: ‘Wir altern ruhig vor uns hin, aber wir wollen noch nicht resignieren.’ Oswald Wiener stierf op 18 november 2021 aan de gevolgen van een longontsteking.