thema:

Panterogen

Vertaling:

Door de ramen van de vliegveldterminal zag Oyana het intense licht van de eilandzomer. Buiten was het warm, ondanks de wind die vanaf zee kwam. Het was haar eerste reis naar het eiland, naar Tocan, zoals haar mensen het noemden. (In haar verhalen gebruikte Oyana liever de algemene naam, eiland.) Op weg naar de stad reden ze langs bananenplantages, het viel haar op dat ze met machines werkten, en ze zag koloniale gebouwen die herinneringen aan Nanpú opriepen. Ze had geen moeite gedaan om informatie te zoeken, ze had de versie van haar vriendin al, die had gezegd dat alles goed zou komen, dat ze wel werk zou vinden. Ze was van plan een jaar op Tocan te blijven. Haar leven aan het eind van dat jaar werd een van de onderwerpen in de lange gesprekken die ze met die vriendin zou voeren. 

Het appartement dat de vriendinnen zouden delen was op de eerste van een gebouw met drie verdiepingen. Het had twee slaapkamers, een badkamer, woonkamer en een eetkeuken. Oyana vond het niet fijn dat er geen raam in de badkamer was en ook niet in een van de andere kamers, waar in de vochtige muren barsten zaten. De vriendin stond erop dat ze het hielden, zij had het papierwerk afgehandeld en het was de voordeligste optie die ze had kunnen vinden, zei ze toen ze het appartement bekeken. (Moeilijk te begrijpen dat mensen voor anderen ruimtes inrichten die zij zelf niet zouden willen hebben.) Toen ging Oyana de andere kamer binnen en zag ze de zee door het raam. 

Oyana vond werk als keukenhulpje in een restaurant. Het was haar eerste officiële baan, door de massale legalisering van buitenlanders konden ze werken zonder restricties wat betreft beroep of standplaats. Vanaf dat moment zou haar werk een plaats innemen of een waarde hebben die wat ze eerder deed niet kende – op kinderen en ouderen passen, huizen schoonmaken. (Maar er waren geen garanties als de situatie niet hetzelfde bleef. Dat was een van de punten waar het verschil in school tussen ergens thuishoren en je ergens bevinden.) 

In het restaurant werd traditioneel eilandeten verkocht. Elke dag pelden ze kilo’s aardappels, sneden ze net zoveel groenten in stukken, kookten ze peulvruchtenmaakten ze enorme pannen bouillon als basis voor rijstgerechten en sauzen. De borden werden opgemaakt volgens de instructies, comandas, van de obers. Ze leerde snel en binnen een paar maanden deed ze het werk van een kok. Ze hield van koken, thuis bedacht ze altijd nieuwe gerechten of volgde ze recepten, al had ze wel gemerkt dat de keuken van een huis weinig gemeen had met die van een restaurant. 

Eén dag per week rustten ze uit van de eindeloze werkdagen. Haar vrije dag gebruikte ze de eerste maanden om het eiland te verkennen. In een paar uur had je heel Tocan gezien, maar al was het klein, er waren meerdere steden en de abrupte hoogteverschillen zorgden voor uiteenlopende landschappen, valleien en diepe ravijnen. Door het wisselende klimaat voelden naburige plekken soms heel anders aan, rond deze tijd van het jaar heerste er de ontspannen sfeer van de gebieden aan de Atlantische OceaanVanwege modernisering waren de palmbomen aan de kust vervangen door constructies van cement en asfalt, maar er stonden er nog een paar in de bossen, Oyana zag ze als in vogelvlucht vanuit de guaguade bus. 

In de stad waar ze woonde wandelde ze graag over de lange weg langs de haven en het centrum. Ze bekeek alle elementeneen samenraapsel van traditioneel en modern, die de geschiedenis van de stad vertelden. Daaronder bevonden zich ook de standbeelden van de eerdere bewoners van het eiland, mannen met een atletische lichaamsbouw, bijna twee meter lang in standbeeldvorm, en met nobele gelaatstrekken. De beeldhouwer had onderscheid in hun gezichtskenmerken aangebracht, ze droegen een soort lendendoek en lansen in hun handen. Oyana bleef naar ze staan kijken. (Ze zou dat jachtinstrument vergelijken met het andere, dat een mensenleven binnen een paar seconden kon beëindigen en een hoofdrol zou spelen in de zich telkens herhalende geschiedenis van de kolonisaties.) De eerdere bewoners van het eiland stonden daar statig, gaven de bezoeker te kennen dat, overwonnen of niet, zij er heer en meester waren. 

Oyana vond het standbeeld op een van de uiteinden mooi, ze kon niet zeggen of het het noorden of het zuiden was, dat hing af van de plek vanwaar je naar hem keek, zei ze. Op de momenten waarop ze naast hem zat was het alsof ze zwijgzame gesprekken voerden. Ze praatten over vrijheid, over liefde, over hoe moeilijk het was die twee concepten te verenigen, over zoektochten, over wachten, over mislukkingen, over zelfvertrouwen; en ook over de zee, het enige wat haar voortdreef wanneer ze zich rot voelde door het intensieve werk en haar eenzame wandelingen door de straten, diezelfde zee waar hij waakzaam over uitkeek. En misschien bekende ze hem iets of beloofde ze iets, dat wist ze niet meer. 

Als je de weg volgde kwam je uit op het centrale plein in de stad, naast een enorme vuurtoren die in vroeger tijden zeevaarders waarschuwde dat het vasteland nabij wasAan het plein stonden de gebouwen van het postkantoor en het gemeentehuis, net zoals in Spaanse dorpenTijdens haar tocht door het centrum van de stad ging Oyana boekhandels en winkels binnen. Zo zou ze dat jaar doorbrengen, tot middernacht werken en op haar vrije dagen door de stad wandelen. 

Het drukste moment in het restaurant was rond lunchtijd, de klanten moesten snel worden bediend want ze moesten terug naar hun werk, daarna werd het tempo langzamer. Later op de middag bereidden ze het avondeten voor en werd er ingeslagen voor de volgende dag. Leveranciers kwamen bestellingen afleveren of ophalen en er kwamen monteurs voor het onderhoud van de apparatuur. Er waren ook ontspannen middagen, waarop het personeel zich vermaakte door via het keukenraampje te observeren wat er in de eetzaal gebeurde. Als een man binnenkwam in het gezelschap van een vrouw probeerden ze te raden of het zijn echtgenote was, de obers verschaften details over trouwringen en over wie de rekening had betaald om de uitslag te kunnen bepalen. (Ze herkende die manier van leven, mannen- en vrouwenlevens die draaiden om hun persoonlijke veroveringen, mensen die geboden, normen en conventies gebruikten om tegen hun instinct in te gaan.) 

Op een van die middagen stond Oyana met haar rug naar de keukendeur, druk met iets in de gootsteen, toen ze de collega met wie ze die middag samenwerkte met iemand hoorde praten die vroeg naar de plek van een apparaat dat hij moest nakijken. Hij had een accent en gebruikte lokale uitdrukkingen, maar het klonk anders. Die klank zorgde ervoor dat Oyana van de gootsteen opkeek. Ze stond versteld. De monteur deed haar denken aan het standbeeld van haar zeewandelingen, al droeg hij een spijkerbroek en een wit overhemd en had hij een gereedschapskist vast. Ze was al een paar dagen niet gaan wandelen, bedacht ze. Het was de eerste keer dat ze die monteur in het restaurant zag. Er was iets in zijn ogen en in de manier waarop hij naar haar keek waardoor er onverhoeds een rilling door haar heen ging. 

Oyana mengde zich in het gesprek door de gevolgen van het defect te relativeren. Toen hij haar hoorde, maakte de monteur ook een verbaasde indruk, vanwege haar accent en andere tekens waaruit haar afstand tot die plek bleek, vermoedde ze. Ze bleven elkaar aankijken toen de monteur het gesprek met haar collega voortzette, toen hij naar de uitgang van het restaurant liep en toen hij, voor hij naar buiten ging, zich omdraaide en knikte als blijk van waardering. De warboel van gevoelens die haar plots overspoelde was Oyana onbekend, alsof ze een dichtbegroeid bos in rende, krullende planten uiteen duwde, struikelde over boomwortels die dikke lippen vormden, en al rennende hoorde ze in de verte een melodie en de klanken van een trom die haar passen markeerden. 

De rest van het verhaal is te vinden in Terras #15 ‘Afrika’.

Over de auteur:

Ángela Nzambi (1971) uit Equatoriaal Guinea schreef twee verhalenbundels: Ngulsi, gepubliceerd in 2012, en Biyaare (Estrellas), verschenen in 2015. Momenteel werkt ze aan een derde bundel waarin beeldende kunst de verhalen met elkaar verbindt. Daarnaast werkt ze voor CEAR, een Spaanse organisatie voor juridische, psychologische en praktische hulp aan vluchtelingen.

Over de vertaler:

Lisa Thunnissen (1984) vertaalt uit het Spaans, met name auteurs uit Latijns-Amerika. Ze vertaalde o.a. voor Tijdschrift Terras, Filter, tijdschrift over vertalen, Nexus en het Poetry International Festival. In 2018 werd haar eerste boekvertaling De cowboykampioen van Aura Xilonen genomineerd voor de Filter Vertaalprijs. Recent verschenen De Poolse bokser van Eduardo Halfon (Wereldbibliotheek, 2019) en Dit is geen droom, dit is de zee van Raúl Zurita (poëzie, Azul Press, 2019). Haar nieuwste vertaling, De palimpsesten van Aleksandra Lun, komt later dit jaar uit bij uitgeverij Pluim.