Op een onbetreden hoogte zo schijnt
een balk van zonlicht de fabriek in
grijpt je hand in het fijne stof op de reling
een balk tussen je benen boven de diepte
de twinkeling uit de berg scherven
springt door ijzeren vierkantjes onder je voeten
tot op de gladde kant van het leisteen
valt als een balk licht door het raam
de bruine gloed in het zwarte haar.
Ver boven de brokstukken op de grond
staat een afdruk in het stof dat nat is
geworden en weer opgedroogd waar
nervenstructuren in doorliepen
de lijnen kriskras door de handpalm
de grip om de reling je gekromde vingers
het zonlicht hangt als balk in de ruimte
in een stilstaande ventilator staat zand
de hoogte trekt een riem rond je buik.
Moeten en gekerfde kreten
in houtblokken die op de grond vallen
onbetreden de vrees voor je evenwicht
de streep door een van je wenkbrauwen
raggen van zakken waaruit aarde ophoopt
het puin dat daar ligt de resten van straten
een steen in je hand zwart van het stof
in een lichtboog hoog in de ruimte
de stalen trappen de pand van je jas.
Als op ongekende hoogte een regenboog
gevangen tussen licht uiteen staande benen
de doorsnede is de omtrek van het raam
gaten in metaal gras in de dakgoot
je voeten naast elkaar op het raster
de stempels bijeen tussen steen
tekenen je vingers strepen lijnen
de fabriek uit het gat in het hek door
de spoorbaan langs naar de rivier.