Rei
Het is warm. We lopen buiten in een kring te zingen.
Ik ben jarig, 18 februari, word ik acht?
Mijn ouders zijn weg, op reis …
Ik ben mooi met een stoffen bloemenkransje op mijn hoofd,
zonneschijn op het kale gras, de winterwei,
dat ik mooi ben, zegt ze, het lieve vreemde meisje,
de hartenmond-stem. (Zonet duik ik weg in ´t geluk,
het is magie, opmaken is magie, al eeuwen lang:
toveren, betoveren, gemunt hebben).
3 oktober 2004
Leiding,
stammoeder, voorvader, buizen, buizenpost,
ter wereld, uit haar.
Monding.
En stromen, gekalmeerd water, de afvoer,
de stad en het stromen. Of het dal,
beekje zijns weegs, tal van wegen.
Blinkend, murmelend (zoals dat heet)
de loop. Voorop,
voor ons uit.
Zover het reikt, zolang niet
de geleide zin ten eind is,
loopt, vloeit de zin, het zinnen
op tot kreet, roep, prikkel
allerwegen. Wegwachter wilde cichorei, ooit
landelijke wilde cichoreiliefde.
4 oktober 2004
Eros
Soldaten – bloemen in de vaas – zoeken
met de stengeleinden naar onderen: nomaden, dieren –
de grotere natuur, weidsere natuur, de wijdte –
doen het ze voor;
vrouwen: vaandels naaiende engelen;
het maasei, kijk, de kan van thuis –
baardloos waren ze wel, jong, gewezen zonen – zoeken
de bodemloze zin, die der vaderen.
5 oktober 2004
Status
Koud. Uit stand. Steekproeven. Natuurkunde.
Het gaan van de gang. Gaande
gang. Zonder mij. Aan de gang zogezegd zonder mij
tussen lezen en schrijven.
Zogezegd zonder keus.
Volharden. Staan op. Gelijk heb ik.
– Dus is daar iemand?
De rijen stenen langs de landweg.
De levendige reeks zwartgrijs gespikkelde kiezels.
Blijkt. Ongezocht. Ikloos. Onver weg het zachte
cichoreienblauw.
6 oktober 2004
Schijn en schaduw
Heb ik gemeend bergen te moeten afgraven?
Nee. Alleen zie ik bergen ongetwijfeld rijzen.
De lucht in.
Het oog krijgt een snee.
Een snijdende rand. Zo beslist
dat het massief ietwat neerwaarts
zakt, naar het schijnt.
Goed zo. Blind zien. Blind zien, noteren.
Goed gewacht. Het tekent zich af.
´t Is de vraag waarvan het de schaduw is:
van de berg of van mij zelf.
7 oktober 2004
ganzen hoeden
Zo ze zijn gras groeien maken
kant van de hoek van de schuur peppelgezicht
houten stoet vlotte groei De witte
delen ganzen hoeden
Vermoedelijk op de akker stoppelveld hoeden voor de vos
of ganzenmars terug in het Hunne
Het ganzenlied Ik liep
Weer met de ganzen Zo regent het niet
zoals ze zijn Zoals een dier zijn maat heeft
Een huis is van ons huis huid hemel En
de bosrand ver weg Ver is verwijderd worden
gans en verdeeld is opeens weer
ganzen in het stoppelveld hoeden Is net als
deze nog eens ganzen
8 oktober 2004
____________________________
Elke Erb (1938), schrijver en vertaler. Recente poëziepublicaties: Gänsesommer (2005), Freunde hin, Freunde her (2005), Sonanz. 5-Minuten-Notate (2008), Meins (2010). Elke Erb is in 2013 te gast op Poetry International.
Ton Naaijkens (1953), vertaler en essayist. Hoogleraar Universiteit Utrecht Duitse literatuur en vertalen. Redacteur Armada en Filter. Vertaalde werk van Robert Musil en Paul Celan. Binnenkort verschijnt Ernst Meister, Alle schepen kenteren.