trek me het groen in!
daar groeien doornen door de flessen heen,
daar drupt er luis boven de tunnel waarin
de trein tot de restauratiewagon verrot is.
ik riem de artisjok met glazen kop van mijn middel af
om klis te zaaien in het licht van blauwe verkeersvuren.
ik probeer ultrasoon te zingen,
de doden niet te wekken.
met een holteloos stokje raak ik je aan.
ik eet deze aarde en zij eet mij,
dier zonder in- en uitgang, een noodheester.
trek me het groen in, het roestige oude korset
van een ijzeren egeltje
dat hier lange tijd
op sterven lag.
Uit: Lus. Onhalf. (2008)
*
ontwaakt door het kloppen in je eigen kamer
(de borststem, een stem die niet doordringt tot de mond)
zoek je bewust naar een weefsel dat dichter is dan je lichaam
om het fluiten niet te horen van de flardendromen, van het onafgedachte denken
die eerder dan jij de lucht in vlogen
en jij bent voor hen als een nachtegaal voor een rover
geen buit
en zij zijn voor jou als een nachtegaal voor een slapeloze
gefluit