In ’t grootste vreemde land
Nee! Jij gaat niet je aan mijn benen klampen,
en ook de godsdienst en het vaderland
of ook mijn taal, ze gaan je niet meesleuren
als slavin. Na de ene slavernij voor jou
geen volgende. Ballingen gaan we blijven
in de andere taal. Waarin ik je ontmoet heb.
In ’t vreemde land van de gevoelens.
Blijf altijd maar de vreemde, jij, de ander,
dat nederig ik beef in de vlam van je lichaam
dat ik je kus op sporen van de gruwelijke passies
van de bliksem die jou getekend heeft
dat ik met tranen in je ogen de ogen aanraak
samen met jou gevaar lopend in ’t grootste vreemde land.
Ik ben geen dichter. Ik vereer je op mijn knieën.
Terugkeer uit den vreemde
’t Huis ging ik binnen door de hof
waar ooit het vee te rusten stond.
Van grote afstand hoorde ik de stemmen.
Wazige fluisteringen uit de Onderwereld.
Hoog rees het wilde onkruid op
het kwam me tot het middel.
De lemen vaten potten kruiken
als stilstaand water en zo klaaglijk.
Blind huis, en oven eenzaam en alleen
en donker. Waar ze planken vol met broden
naar binnen schoven, bladen met harde beschuitjes.
Binnen, in de opkamer, keek ik rond.
Stof van afwezigheid bedekt me
metselt me in tot de ziel.
Een vriend wroet in de oude dingen
zonder te kijken naar het wit
verkleuren van de dood.
Laat alles maar neerzakken in de zware stilte.
Worden tot botten-verzen
en tot muziek. In de lucht.
Ik had het niet gezegd of daar klonk sissen van de slang.
Ik stapte mee om hem te zien
en liep de achterkamer in.
In ’t donker fonkelden de ogen van de doden.