Ik moet een jaar of tien zijn geweest toen de vier schoorstenen van de elektriciteitsfabriek aan de overkant van de Merwede werden opgeblazen. Ruim voor het moment van ontploffing parkeerden mijn vader en ik onze fietsen onderaan de dijk. Daar stonden we op dan, op een vooralsnog doodgewone zaterdagmorgen. Er woei een ijzige wind, we wachtten en wachtten. Ik probeerde niet met mijn ogen te knipperen en dacht dat met het inhouden van mijn adem die pijpen op een gegeven moment vanzelf wel zouden omvallen.
Toen klonk er gerommel, een doffe klap, niet eens een knal, heel langzaam zetten de schoorstenen zich in beweging. Ze begonnen te deinen, ze bewogen twee keer van links naar rechts en helden daarna steeds verder voorover. Het was alsof de pijpen in hun val konden kiezen tussen blijven of gaan. Pas vlak voordat ze de grond raakten, zakten ze met een zigzag ineen. Een grote stofwolk hing nog lange tijd daarna rond de voet van de weggewiste schoorstenen.
Ik had nog nooit zoiets groots zien vallen. Door het turen bleven de vier verticale strepen van baksteen op mijn netvlies overeind staan en nu nog staan ze daar; verbleekt inmiddels, maar niet vergaan. Als ik mijn ogen sluit zie ik ze weer bewegen.
Opblazen en omvallen van de 4 schoorstenen van de elektrische centrale aan de Kerkeplaat te Dordrecht op 24 november 1984. Foto H. Veenstra