thema:

Zonder toeziend oog

Vertaling:

Van ‘s ochtends tot ’s avonds in omgekeerde volgorde
Wat doet een man die het niet alleen gewend is dat hij op elk moment van de dag zichtbaar is, maar ook beseft dat het zo zal zijn vanaf z’n kraambed tot z’n graf; voor hemzelf, voor iedereen die hij kent, voor iedereen van wie hij van houdt en ook voor wie hij niet uit kan staan. Wat doet een man die op een dag wakker wordt en beseft dat dit niet meer zo is?
De eerwaarde Gunnlaugur sprong uit bed alsof God hem bont en blauw zou slaan als hij niet snel onder zijn deken vandaan zou komen. Achter de zware gordijnen in de slaapkamer van de priester was het donker. Hij reikte naar zijn mobiel op het nachtkastje en verlichtte de kamer met het flashlampje. Hij wist niet wat hij zocht. Hij liep voorzichtig naar de muur, tilde het gordijn op en wierp een blik naar de fjord. De zon stond hoog boven het Engidal. Het was waarschijnlijk al middag.
Hij liet het gordijn zakken en deed de flash van zijn mobiel uit. De lampjes van de bewakingscamera’s stonden uit. Geen groen en geen rood. Ook de schakelaars in huis deden het niet: het licht ging niet aan, de muziek speelde niet en de schermen waren zwart. De eerwaarde Gunnlaugur ging in het donker op de rand van het bed zitten en wachtte tot de wereld zich vanzelf herstelde. Hij dacht aan zijn parochianen, aan de mensen die in de kerk werkten, aan het universele einde van de wereld en hij besloot vervolgens een paar keer diep in en uit te ademen. Het zal wel een stroomstoring zijn. Nadat hij meer dan een half uur in het niets had lopen staren en naar het getril van zijn neusharen had geluisterd, stond de eerwaarde Gunnlaugur voorzichtig op. Hij keek onderzoekend om zich heen, alsof hij ondanks alles nog steeds bang was dat er iemand meekeek. Hij deed langzaam zijn broek omlaag, ging ruggelings op bed liggen en dacht aan zijn parochianen, aan de mensen die in de kerk werkten en aan het universele einde van de wereld terwijl hij een stijve kreeg. Toen dacht hij aan de nonnen, aan de bruiden, aan de kinderen die geconfirmeerd zouden worden, aan de huilende rouwenden en zelfs de lijken, terwijl hij zich met langzame, stevige en regelmatige snokken aftrok.

*

De bewoners van Isafjord hielden er geen rekening mee dat ze in de gaten werden gehouden. Ze hielden er rekening mee dat ze gezien konden worden, zich onbewust van hun plek in de wereld, hoe ze door anderen aanschouwd werden en wat er van ze verwacht werd. Sommigen rechtten altijd de rug; zowel wanneer ze een ritje door de stad maakten, als wanneer ze thuis de schoonmaak deden. Anderen konden het niet nalaten in hun neus te peuteren. Alsof ze voortdurend het alziende oog moesten tergen, al die onzichtbare ogen. Iedereen kon achter de machine zitten; een nicht in het huis verderop of een Talibanstrijder van een ander continent, de politie of de president, een oude vriendin van de basisschool die je al jaren niet meer hebt gezien of de jongen op wie je verliefd bent, een klaslokaal vol met Thaise basisschoolleerlingen die nadenken over de wereld, of gewoon helemaal niemand. Misschien was dat nog wel de ergste gedachte, om alleen te zijn, dat niemand je zou zien; dat iedereen je kon zien, maar niemand er zin in had.
Je kon ook in een televisie-uitzending terechtkomen, in een herhaling van het nieuws verschijnen of op het reuzescherm op het Silfurplein geprojecteerd worden. Zuigend op je doorweekte ringvinger, nat van het snot. Met een kaarsrechte rug. Alsof iemand je onbewust een megafoon opdringt. Dat wist iedereen. Dat wilde iedereen. En nu keek niemand meer.

*

Karla Birtudottir, Aka Talbots moeder, was niet gewend apparaten aan te zetten wanneer ze ´s ochtends wakker werd. Ze had ergens een mobiel liggen, maar gewoonlijk vergat ze die op te laden en ze had er nooit een gewoonte van gemaakt de krant te lezen of de sociale media te volgen. Het liefst zat ze met een potlood in haar boek tekeningen te maken terwijl ze haar cornflakes at, haar koffie en jus d´orange dronk en vervolgens één stukje donkere chocolade (85%) at en geen belangstelling voor de wereld toonde. Het was altijd Jack geweest die ervoor zorgde dat de apparaten in huis werkten. Hij laadde haar mobiel op, kocht nieuwe computers als de oude begonnen te haperen, updatete de besturingssystemen, koppelde de huishoudelijke apparaten aan de bijbehorende regelpanelen in de keuken, woonkamer, garage, toilet en de hal. Maar sinds hij vijf jaar geleden overleed, is daar niets meer van gekomen, tenzij het apparaat zichzelf bestuurde. Karla had een keer een nieuwe laptop gekocht – ze had de oude in een woede-uitbarsting de avond nadat ze Jack had begraven vernield – en die is twee jaar niet op het thuisnetwerk aangesloten geweest, totdat Aki het voor haar deed zodat hij niet steeds hoefde te bellen welke boodschappen hij voor haar moest kopen. ’s Zomers, als het buiten licht genoeg was om binnen het licht uit te laten, wilde ze beslist op geen enkele knop drukken voordat ze na het ontbijt de afwas had gedaan. Dan opende ze haar yoga-app.
Het was voor Karla geen verrassing dat na de afwas de technologie haar angst aanjoeg. Technologie vond ze altijd angstaanjagend. Ze begreep zelf niet wat ze verkeerd deed en iemand die met haar meekeek begreep het ook niet – en nu keek er natuurlijk niemand mee. Ze zat met gekruiste benen op de yogamat in de garage en drukte met haar wijsvinger op haar iPad die niet reageerde. Ze gaf net zomin om de iPad als de iPad om haar. Ze legde het apparaat weg en probeerde zich de oefeningen in de juiste volgorde te herinneren – ze had ze immers al zo vaak gedaan. Ze zou het zich moeten herinneren, maar toch was het moeilijk als je begeleiding gewend was. Ze hief haar armen op en strekte haar dijen, ze haalde diep adem, deed haar ogen dicht en tilde haar hoofd opzij, schommelde ermee heen en weer, deed zittend de hond- en kathouding – moest ze nu op haar rug gaan liggen? Kwam er niet iets vóór?
Karla deed haar ogen open. Reikte naar haar iPad en drukte nog eens op het scherm. Wat raar.

*

Sommige mensen hebben de pech dat ze altijd een paar minuten voor de wekker afgaat wakker worden. Ze kijken op het klokje in de overtuiging dat ze al lang op hadden moeten staan, maar vervolgens zijn ze opgelucht als blijkt dat ze zich nog even om kunnen draaien. Olga Petursdottir was zo iemand, behalve dat ze nooit die opluchting voelde – ze sliep nooit ontspannen en werd nooit ontspannen wakker en nu, nu de wekker die in dit geval in het hoofdeinde was ingebouwd geen tijd aangaf, slikte ze bijna haar tong in met de lucht die ze van schrik inzoog. Gelukkig deelde ze het bed met de burgemeester en zou het niet moeilijk zijn om een klacht in te dienen bij het telkens veranderende gemeentebestuur.
Je moet iets doen, zei Olga tegen Karen, die haar ogen uitwreef en behoorlijk geïrriteerd was dat ze zo wakker werd gemaakt.

Over de auteur:

Eiríkur Örn Norðdahl is een IJslandse schrijver die lange tijd in het buitenland alleen bekend stond om zijn experimentele poëzie. Hij is geboren in Reykjavik en groeide op in Isafjord. Rond het jaar 2000 begon hij aan zijn carrière als schrijver, maar hij heeft vaak op een andere manier moeten zorgen voor een inkomen. In IJsland is Eiríkur Örn beter bekend door zijn literatuur: Hugsjónadruslan (2004), Eitur fyrir byrjendur (2006), Gæska: Skáldsaga (2009), Illska (2012) en zijn meest recente boek Heimska (2015) (in het Nederlands: De Stupiditeit). Foto auteur: Philippe Matsas

Over de vertaler:

Ýmir Már Cornelisson Meijles verhuisde op elfjarige leeftijd vanuit IJsland naar Friesland. Geboren en met twee talen opgegroeid in IJsland in een intercultureel milieu met ouders van Nederlandse afkomst, heeft hij op jonge leeftijd al een brede blik op de wereld. In Nederland rondde Ýmir succesvol het Gymnasium af en kwam hij in contact met weer nieuwe talen: Engels, Duits, Fries, Latijn en Oudgrieks. Op achttienjarige leeftijd verhuisde hij naar Antwerpen. Daar studeert hij momenteel Toegepaste Taalkunde in het Italiaans en Engels aan de Universiteit Antwerpen. Deze Nederlandse vertaling vanuit het IJslands is zijn eerste werk en tevens zijn eerste publicatie.