thema:

Elk leven is een bouwwerk

1

Wat wil je van een dichter weten? Vaak wordt de blik door een biografie verengd, is er dat ene in het oog springende detail – een liefde, een aandoening, een beroep – dat al het andere overschaduwt. Soms is er geen ontkomen aan; de Amerikaan Mark Turpin is dichter en timmerman, in zijn poëzie houdt hij nooit op timmerman te zijn (en dichter evenmin) het zit in zijn manier van kijken en in zoveel meer; zo lijken zijn gedichten te zijn opgetrokken als een muur, hebben ze het evenwichtige, gecontroleerde ritme van de vakman die weet wat hij doet en weet dat haast zelden goed is, en het zit in de metaforen – elk leven is een bouwwerk.

2

Turpin werd in 1997 middels de AGNI New Poets Series aan het publiek voorgesteld. Achttien gedichten samengebracht onder de titel “Nailer”. In 2003 verscheen “Hammer” waarin op “Raising Walls” na alle gedichten uit “Nailer” opnieuw werden gepubliceerd, aangevuld met zestien nieuwe. Dat was het tot nu. Drieëndertig gedichten, mag dat een bescheiden oeuvre heten? Turpin verklaarde in een interview twintig uur per week aan een gedicht te werken, rekent in totaal een half jaar voor de afronding van een enkel gedicht. Op zijn website geen teken van leven – buiten (op de foto) de spierkracht in zijn biceps en de twinkeling in zijn ogen.

3

‘Gene Lance liet me zien hoe
je nooit kunt misslaan, hij hield zijn vingers
samengedrukt rond de spijker
wanneer hij hem erin dwong.’

Elk metier heeft zijn mysteries. De leek die een aannemer spreekt, raakt soms bijna buiten zinnen omdat de voorman elke klus weet terug te brengen tot een niemendal. ‘Geen probleem, gaan we doen, komt in orde.’ Vraag vervolgens niet wat het kost, hoe lang het gaat duren, hoeveel mannen ermee bezig zullen zijn. Dan is het allemaal niet zo eenvoudig meer. Op eenzelfde manier lijkt Turpin steeds tegelijk op twee niveaus te werken. Er zijn de basale handelingen, de banaliteiten en beslommeringen soms verwoord in regelrechte schuttingtaal (een vak voor tere zielen is timmeren niet) soms in het soort aardse mystiek waar de beste Amerikaanse poëzie een patent op lijkt te hebben. Turpin formuleert direct, kort en bondig zoals je zou verwachten en juist in die compacte mededelingen dringt het raadselachtige zich naar de voorgrond. Er is een tweede wereld tastbaar, gelukkig maar, want wat moet je tussen die knarsende mannen die hun lichaam vernielen om een deur te hangen zonder een kier licht en al wat meer dat geen mens ooit ziet. Er zit een bitterheid in de gedichten die gelijk opgaat met hun optimisme, een platvloersheid die wordt uitgevlakt door een verhevenheid, een puntigheid die zijn gelijke tegenkomt in een dichter die graag uitweidt.

4

“Hammer” bevat lofzangen op een moker en een mobiel toilet, verhaalt over het plezier een huis te bouwen en het genot er een te slopen. Voor elke gedachte, elke emotie lijkt de dichter telkens ook het tegendeel in te brengen. Hier is iemand aan het woord die zich onomwonden uit en zich toch niet tot in detail wil laten kennen, iemand die de muze beschrijft als een perfect gezaagde plank, een door een hamer gebogen spijker. Iemand die twijfelt tussen illusie en overtuiging en in zijn poëzie beide brengt, op een manier die elke vorm van constructie heeft weten te verdoezelen en toch het vakmanschap, het schaven, schuren, wegsnijden verraadt. Doen en denken, beide gedoseerd.

Over de auteur:

Mischa Andriessen (1970), schrijver, vertaler, recensent. Publiceert over jazz en beeldende kunst en vertaalde onder meer Graham Swift. Publicaties: Uitzien met D (poëzie, 2008), Huisverraad (poëzie, 2012) en Dwalmgasten (poëzie, 2016). Hij publiceerde proza in De Revisor.