ZE VERANDEREN STILLETJES VAN PLEK
Daar staat de koffer,
aan de rand van de kamer, aan de rand
van het strand
of van in zee
vallen. Kleren
die in de war raken, die rebelleren. Moeilijk
ze te herkennen. Moeilijk
ze te observeren want ze vormen kluwens, verstoppen zich,
veranderen stilletjes van plek. Moeilijk te zien
waar ze ophouden en wat hun gewoontes
willen zeggen.
ER ZIJN GEEN CONTOUREN OF GEWICHT
We kunnen de kamer niet uit
want we kunnen onmogelijk inpakken.
In objecten schuilt geen idee van orde
of soliditeit.
Er zijn geen contouren of gewicht
waarmee ze zich identificeren.
Hun onveranderlijke toestand
maakt ze steeds minder begrijpelijk,
steeds afwijkender.
Sterker lijkend op onszelf.
MAAR WE WETEN HET NIET ZEKER
We wonen tussen de ruïnes van het hotel.
Lange vertrekken zonder deuren
vormen het toneel voor dit dungezaaide, zwijgende
doolhof van bedden, stoelen, kledingkasten.
We weten dat er een hoek is waar het licht anders valt
alsof het zich voegt naar ons bed,
maar we weten het niet zeker.
Klampen ons vast aan het vermoeden van een kleur,
van een bepaalde vorm waarvan andere meubels
de contouren schetsen; van bepaalde lijnen.