Topaze bleue (MNHN)
Was dit mijn hoofd, dan was ik vrij van angsten,
helder, doorzichtig, scherp en puntig geslepen.
Ik was koel en kaalbas en bij elke beweging
een fluisterend en schitterend licht, een flakkering.
Een lichtblauwe keiharde in facetten geslepen
bliksem, een ijslandziel, een snebbige blinkpens.
Scherp, zout glas op de tong, soms doorzichtig,
dan weer met hermetisch gesloten vlakken.
Permafrost in al zijn miljoenen schoonheid,
samengeperste dromende lucht in de verte.
Was dit mijn hoofd, anderen zouden mij de huid afstropen,
de lichtblauwe steen met de tongpunt beproeven,
het troebele bestiaal in mijn hersens schoonspoelen,
zorgvuldig ontdoen van klauwen en tanden en hoeven.
De lege kinderwagen
De takken zuigen de kleur uit de bloemen, de bijen
van Emmaüs likken het leven uit hun tere geliefdes.
Er waren glooiende paden en de wagen reed langzaam
heuvel op en daarna steeds sneller omlaag.
Tot wij hem loslieten op het hoogste punt
en zwaaiden en zagen hoe de wagen versnelde.
En op het moment dat hij niet meer bereikbaar was,
pijlsnel voortjakkerde over het schelpenpad,
zagen wij de boom staan in het midden van het pad,
een wachter, torenhoog, dik als een volwassene.
Hoe treurig wentelen de paarse bloemen van de hibiscus
hun laatste opgerolde vrolijkheid en laten dan los, de gewiekste.
Hoe de kinderwagen hard tegen de boom knalde, opzijviel,
wiel verloor en schokte. Toen we er naartoe renden
zagen we de lege kinderwagen, geen deken, geen kleuter,
niets, alleen een kleine wolk. We keerden huiswaarts
en spraken zacht onder elkaar. We hoopten op een wonder,
dat thuis het brood door een voorbijganger gebroken zou worden.