You press the button

De afgelopen decennia voorbij het onvoorstelbare ontwikkelde techniek van de integrated circuits (microchips, microprocessors) beloofde optimale participatie van een actieve deelnemer, maar leidde in de praktijk vaak tot een passieve gebruiker. Dick Raaijmakers stelde het eind jaren zeventig vast in ‘De kunst van het machine lezen’, en wat hij schreef over de moderne netwerktechniek mag ik me aanrekenen. Het omschrijft mijn eigen omgang met elektronica, in 1978 ging ik mijn vierde jaar in.

Het begon met de televisie. De tv stelde me in staat door al dan niet besneeuwde ramen een blik op de werkelijkheid te werpen. Raaijmakers schreef over een perfectionering van ‘het metaforische wensmodel van een gat gericht op de wereld waarin mateloos gevoyeerd kan worden’. De luiken kon je zelfs van op een afstand openen met een apparaat genaamd afstandsbediening; de activiteit die daarmee gepaard ging werd aangeduid met zappen. Het kon wel twintig kanalen duren voordat er een halfblote borst te zien viel.

You press the button

Pas toen ik verhuisde naar een stad, met een kamer op de vierde verdieping en aan beide zijden uitzicht op daken en kantoortorens, deed ik de tv de deur uit. Ik had er geen meer nodig, en de enige afstandsbediening die overleefde was die voor de hifiset, en zelfs dat apparaat bediende ik meestal handmatig. De personal computer (pc) was ondertussen standaardmeubilair geworden, met als vast accessoire een ding dat luisterde naar de naam muis; de werkwoorden waren klikken en surfen. Ook hier volstond een minieme inspanning om een maximale lading aan informatie en beelden binnen te halen. Er ging een verstrooiende werking van uit.

De computer blijft voorlopig onmisbaar, maar de laatste tijd probeer ik ’s ochtends de stekker van de modem uit het stopcontact te halen, om me niet slaafs te binden aan de berichten die ieder moment met een ploink in de elektronische brievenbus vallen, en niet steeds opnieuw een snuif te nemen van de poederdoos nieuwsberichten. Zelfs nu ik dit intyp, is de wens groot weer online te gaan om te zien of er iets gebeurd is, of beter nog, te peilen naar een persoonlijk teken van aandacht. Maar als ik dat doe, weet ik dat de dag verloren is. Ik moet het nog even uithouden met mijn eigen gedachten.

Natuurlijk is de strijd allang verloren en kan ik me niet onttrekken aan de digitale cultuur die me gevormd heeft. Het verstrooide denken zet zich voort als wijzelf offline zijn. Hooguit kan ik proberen een zekere schijn van systematiek aan te brengen in de tekst die ik hier schrijf. Het helpt de woorden die ik intyp zachtjes voor me uit te fluisteren, met een menselijke, analoge stem.

Ben ik ondankbaar jegens mijn apparaten? Jazeker, al ben ik natuurlijk niet de enige. We vergeten de utopische belofte van een techniek zodra die tot ons eigen systeem gaat behoren. Neem de mogelijkheid die een ontvanger in het digitale tijdperk heeft gekregen om zonder al te veel inspanningen of scholing zelf een zender te worden. Ik doel dan op de blog, waardoor het voor iedereen mogelijk werd voor een in potentie miljoenenpubliek te schrijven.

Een technologische innovatie van ruim tien jaar geleden. De bediening ervan is eenvoudig en het paneel heeft het aanzien van een eenvoudige gereedschapskist. Met een druk op de knop, die eruitziet als een ouderwetse schakel in een ketting, brengt de schrijver de lezer in contact met een schat aan andere teksten, beelden, en fragmenten. Woorden lichten hoopvol blauw op in de tekst, en maken zo het programma van de poststructuralisten waar. Het betoog blijkt een weefsel van teksten. De inspanning staat in geen verhouding tot het effect.

Begrijp ik het goed, dan is deze ontwikkeling volgens Raaijmakers al ingeschreven in de uitvinding van de elektrische kracht, dat als belangrijkste kenmerk heeft dat het een verwijding inhield tussen arbeidskracht en resultaat. De verhoudingen zijn zoek. De lichte druk die we met de rechterwijsvinger op de snoerloze muis uitoefenen brengt de meest opwindendste vista’s op het scherm, die ergens in achteraf gelegen studio’s, energiecentrales en ondergrondse mijnen worden opgewekt.

De passiviteit waartoe dat leidt vergelijkt Raaijmakers met de teloorgang van het vitale kunstwerk in het vroeg negentiende-eeuwse genrestuk. De schilderkunst gaf zich over aan de vakmatige, in te lijsten illusie, waarmee de burgerij een verraderlijk vaststaand uitzicht op de wereld verwierf. Maar het grote verschil tussen kunst en techniek, voegt Raaijmakers daaraan toe, is dat de kunst in staat is zichzelf aan kritiek te onderwerpen; hij noemt hier de pointillisten, de kunstenaars die lieten zien dat het panorama uit pixels bestaat.

Zelf doet Raaijmakers in zijn essays, en naar ik begrijp ook in zijn composities, een poging onze onbenullige omgang met het apparaat te doorbreken. Steeds opnieuw munt hij beelden om de werking van machines bloot te leggen. In de hoop dat zijn taal de vanzelfsprekendheid doorbreekt die in ons spreken over machines heerst en die gevoed wordt door reclameslogans zoals deze beroemde van Kodak: ‘You press the button, we do the rest.’

You press the button

De onwetendheid heeft ook gevolgen voor de andere zijde van de vergelijking. Machines gelden al lang als metafoor voor de macht, waardoor die macht gehuld gaat in een matwitte polyester kap. Daar blijf je beter met je vingers af, laat het werk maar over aan de vakman. We spreken van politieke systemen, bestuursapparaten en controlemechanismen – allemaal heel complex.

Een schrikbeeld dat in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw werd benoemd en in naam bestreden was de zogeheten technocratie. Politici, zo luidde het verwijt, vonden dat het volk louter in de stemhokjes op de knop van een stemmachine mocht drukken, en daarna vier jaar lang zijn mond hoorde te houden. Er werd een schrikbarende kloof tussen burger en politiek geconstateerd, die zo snel mogelijk gedicht moest worden, natuurlijk met behulp van de modernste techniek.

Daarmee werd er een nieuw beeld voor de lens geschoven: het volk dat zelf de stemmachine was en een duidelijk signaal afgaf waarmee politici vervolgens aan de slag moesten gaan. Dat heet met recht democratie, al werd een uitzondering gemaakt voor degenen die met weinig eufemistische taal inspeelden op gevoelens die onder de navel van de kiezer werden gelokaliseerd. Maar juist door deze schreeuwers voor populist uit te maken, werden hun denkbeelden in feite gelegitimeerd, zij het in negatieve zin, namelijk als plebejisch. Het woord was, anders gezegd, een automatisme, waarmee, maakten politiek snuggere denkers duidelijk, conservatief gedachtegoed als authentiek werd gelabeld – nota bene door de meest uitgesproken tegenstanders ervan.

Terwijl het volk natuurlijk evenmin weet wat het wil, het is geen machine. Daar weten wij alles van, we zijn het immers zelf. Wat willen wij zelf als we diep in ons binnenste kijken? Misschien denken we apparaat A of machine B te begeren, maar ik heb in mijn leven op te veel knoppen gedrukt om er nog zeker van te zijn. Consumentisme is ook maar een religie.

Mijn grootste wens is een apparaat dat automatismen ontmantelt. Ik meen er al over te beschikken, al moet ik er nog wat beter mee leren omgaan. Het is samengesteld uit de taal die me als kind werd aangeleerd, het denken dat me op school beloofd werd. Klinkt dat als reclamesloganees? Als ik onzeker ben geef ik er soms de naam van literatuur aan.