In de tuin laat een boom de eerste blaadjes van het seizoen zien. Ik voel me verwant
noch een vreemde. Ik kijk alleen toe.
We kunnen niet zonder het wilde van de wereld: zonder zijn we modder.
Vandaag, op de koudste plek in het heelal (een paar graden boven het absolute
nulpunt), botsten er twee protonstralen op elkaar in het CERN, in Genève. Die benaderden, op piepkleine schaal, wat er gebeurde in de eerste fractie van de seconde
na de Oerknal.
Hoe kan men, onder een schitterende zon en met intiem nieuws over het universum,
wanhopig zijn?
Aan één kant, jezelf, alleen jouw zelf. Aan de andere, de oceaan, immens, gegeven
aan zichzelf, en waarschijnlijk aan jou.
Pergolesi’s Salve Regina
In alle onschuld beroert de mist de toppen van de bomen. Het bos blijft stil. Het vindt
het niet erg te worden binnengevallen door zo’n lichte substantie. Lichter dan een
dans, dan een hand.
Dit naar buiten stappen in de mist – deze onverwachte koelte op het gezicht, deze
vermengde omgeving … het lichaam wordt geprikkeld, laat zich dan gaan.
Het totaal van alle vormen van menselijk leed is ook de beschaving.
Ver buiten de euforische sfeer valt er op hun ogen geen regen of mist, maar bloed.
Ieder zijn/haar beul, ieder zijn/haar slachtoffer.
•
Een regenboog vormt een schild tussen mij en mijn gedachten.
Au fur et à mesure
Er rest ons een paniekerige angst. Als we vleugels hadden, zouden we zijn weggevlogen,
maar vliegtuigen zijn een soort huiskamers geworden. Sterfkamers.
In de regel kan alleen de mist de wereld veranderen.
Maar de mist is wreed. Het sponzige ervan slorpt je onoplettendheid op. Als Joanne
Kyger uit haar Night Palace naar buiten stapt, komt ze oog in oog te staan met de
diepte van de Stille Oceaan in die duistere reis.
•
Die mist in en niet naar ‘waar en wat’. Elk gegeven leven is te kort om verschil te
maken. Aarde zweet vochtige lucht. We beroepen ons op restjes liefde om te kunnen
drijven in dit weersverschijnsel waarvan de zilveren massa San Francisco geregeld
overspoelt …
Een gevangene van de waanzin van zijn vrouw, blijft een man in zijn kamer tot het
daglicht verschijnt om zijn ogen te pijnigen. Later schuiven massieve mistbanken over
een beginnende zonsondergang.
Als je ertoe bereid bent door te dringen tot het goddelijke via de wegen van het
geheugen – ga dan door die mist. Laat de tijd haar beloop nemen. Luister. Als er
niets gebeurt, zou dat betekenen dat je bent doorgedrongen tot het onzichtbare.
Mijn ogen bevrijden een vlak en onrustig oppervlak dat langs mijn keuzes wil lopen.
Ik zeg dat de zee overweldigd wordt door haar golven. Adem er je gedachten in
uit, dan zal ze je onthouden.
Dood en leven lijken op elkaar in zoverre dat ze allebei een dun laagje zijn waaronder
het ondoorgrondelijke schuilgaat.
Zou de geest het Zijn overheersen waar goden tekortschoten?
Onzichtbaarheid heeft alles in zijn greep. Waarom negeren we de werkelijkheid
van wat gegeven is en moeten we erachter iets zoeken?
Archeologie is het verleden dat zich in het heden herhaalt. Wij hebben de goden
niet verlaten, maar zij ons.
Er schuilt geen spanning in een laat dutje aan het strand. De wereld dringt de longen
binnen en verheft de geest tot de enige rust die hij kan ervaren.
Ondertussen breken de golven tegen een vreemde constructie en valt de hitte de
stad binnen.
Het bos spreidt zijn dichtheid uit op een kaart. Het zonder aarzelen binnengaan tot
waar elke boom een schaduw werpt, is de toekomst binnengaan.
Een bos is tegelijk een klein universum van afzondering waar je impulsen groeien
tot ze even hoog zijn als de bomen, maar waar ze ook even gevangen zitten in
onbeweeglijkheid.
Als de tijd nieuw is en hier de geest door een noodlottig tij wordt ingehaald … heeft
morgen niets te maken met wat eraan voorafging.
Een leven lang rennen we achter ons leven aan, rennen tegen die zachte muur, op
zoek naar de kracht om te sterven.
Maar soms worden we afgeleid … worden we bezocht door het eigen doen en
laten van de Natuur, door haar vermogen onze wil op te slorpen, ons vergetelheid
te schenken.
Ik ben onsterfelijk niet omdat ik geweest ben, maar omdat ik ben.
De zee klopt als een hart, stort zich in een klamme nattigheid. Aan de frontlinie van
deze ontmoeting vraagt een turbulente stroming uit de ruimte of ze mag meedoen.
Ik zou graag – zoals ik gewoonlijk doe in juni en juli, als het warm is, en diep in
Californië heet – naar de kust komen om me aan te sluiten bij het kosmische verschijnsel
van de mist in zijn transfiguratie.
•
Een stevige mist jaagt de vissers de haven in, de zeevogels hun schuilplaats, de
misthoorn de stilte.
Gevangen zitten in de mist verschilt van verdwaald zijn in een bos. Ademhalen is
waar het vooral om draait.
Wij zijn de in zelfreflectie verzonken wereld, een medium, verheven, verworpen.
Liefde dringt de aderen binnen en versnelt het hart.
Alleen in de mist voel ik mij compleet.
De tijd en de mist ontglippen ons. Maar wanneer ik door een bezoekende wolk rijd,
al blijft het bij een (hemels) ogenblik, onderhandel ik rechtstreeks met een kosmisch
verschijnsel, tem ik een onpersoonlijk deel van de Natuur.
In de tijd ben ik geboren, in de mist ben ik thuis.