Op de blog van Terras verschijnen maandelijks signalementen van boeken uit binnen- en buitenland die volgens de redactie onderbelicht zijn gebleven of meer aandacht verdienen.
Clarice Lispector – Het raadsel van het denkende konijn en andere verhalen
In het Nederlands taalgebied hebben lezers van Clarice Lispector een decennialange droogte moeten doorstaan, die in 2016 met een bundeling columns (en een biografie) ten einde kwam. Sindsdien is er geen jaar meer voorbij gegaan zónder Nederlandse Lispector-uitgave. Na twee romans, de verzamelde verhalen en een biografie is eind vorig jaar de bundel Het raadsel van het denkende konijn en andere verhalen uitgekomen, waarin vier dierenverhalen voor kinderen bijeengebracht zijn. De vertellers in deze verhalen treden soms op als gids in het dierenrijk, maar meer dan eens staan zij ook zelf voor een raadsel. Zo weet een verteller bijvoorbeeld haarfijn uit te leggen dat konijnen ‘veel moeite met denken’ hebben, om op een ander moment door zo’n zelfde konijn te worden verrast doordat het uit zijn hok weet te ontsnappen zonder dat de verteller begrijpt hoe. ‘Je verwacht nu vast van mij dat ik meteen ga vertellen hoe hij eruit was gekomen. Maar dat is het raadsel: ik weet het niet!’ Bij alle vier de verhalen blijft de lezer achter met vragen, raadsels en losse eindjes, en van meet af aan worden zowel voorlezende ouders als kinderen aangezet tot een actieve leeshouding. In het voorwoord bij het openingsverhaal legt Lispector bijvoorbeeld uit dat ze veel heeft weggelaten omdat het verhaal initieel voor huiselijk gebruik was bedoeld. ‘Ik smeek vaders en moeders, ooms en tantes en grootouders om vergeving voor de bijdrage die zij hierdoor gedwongen zullen zijn te leveren.’ Het raadsel van het verhaal is dan ook ‘meer een intiem gesprek dan een verhaal’ en het ‘eindigt pas echt als het kind volgende raadsels ontdekt.’ In een ander verhaal, ‘geblaft’ door Ulysses, de hond van Clarice, lezen we: ‘Het [verhaal] is alleen waar in de wereld van iemand die graag dingen verzint, zoals jij en ik.’ Lispector doet in deze lichtvoetige verhalen een houding voor die haar lezer na kan doen, ze maakt van haar lezer -om met Cortázar te spreken- een ‘medeplichtige’, een lezer die in is voor een avontuur, een sprong opzij, een lezer die de ruimtes tussen de regels zelf invult, het vraagteken omarmt waarmee elk verhaal begint en eindigt, en bereid is zich te verbazen – of die lezer nu kind is of volwassene.
Querido | 2020 | Nederlands | Uit het Portugees vertaald door Arthur Japin en Benjamin Moser | met tekeningen van Gerda Dendooven| 112 pagina’s | €21,99
Charles Simic – Dat ongrijpbare iets
Dat ongrijpbare iets is de langverwachte bloemlezing uit het werk van Charles Simic, congeniaal vertaald door Wiljan van den Akker. Naast een selectie uit de vele dichtbundels die Simic al op zijn naam heeft staan (uit de periode 1967-2019), bevat de bundel ook vijf tot nu toe ongepubliceerde gedichten die we tegen het einde van de bloemlezing tegenkomen. Het zijn gedichten waarin een oude dame op weg naar de postbus vergezeld wordt door een kip; de ik tijdens een koude nacht een slapende man op zijn stoep vindt of een papegaai in een dierenwinkel aanleiding wordt tot omrijden: lichte observaties die in de zelfgemaakte traditie van Simic staan en die in hun vermeende alledaagsheid allemaal een opmerkelijk nonchalante andersheid dragen. Mooi zijn ook een aantal van de opgenomen prozafragmenten die de slimme compositie van de bundel ondersteunen:
Ambiguïteit is de staat van de wereld. Poëzie flirt met meerduidigheid. Als een ‘beeld van de werkelijkheid’ bevat ze meer waarheid dan wat dan ook. Ambiguïteit ís. Dit betekent niet dat je verondersteld wordt gedichten te schrijven die niemand begrijpt.
Wie een voorproefje wil, kan terecht in het veertiende Terras–nummer ‘Elders’, waarin we gedichten opnamen van Simic, eveneens vertaald door Wiljan van den Akker. Die publicatie wordt vergezeld door een stuk van K. Michel over de dichter waarin hij schrijft: ‘Door deze mengeling van archaïsche en moderne elementen en door zijn simpele maar treffende taalgebruik slaagt hij erin om situaties en landschappen te schetsen, beelden op te roepen met een grote dramatische kracht terwijl het geheel toch nog laconiek blijft klinken.’
Dat ongrijpbare iets – wat is dat eigenlijk? Misschien wel de gehele inhoud van de bundel als Simic is geslaagd in wat volgens het motto voorin zijn voornemen was: ‘Ik streef naar het scheppen van een soort non-genre, gemaakt van fictie, autobiografie, essay, poëzie en, natuurlijk, humor!’ Dit zijn gedichten die je niet uit je hoofd leert, gedichten die je niet per se lang bijblijven in hun precieze formulering maar die je wel op een andere manier naar de situaties laten kijken die zich elke dag voordoen als we maar speels en aandachtig genoeg waarnemen.
Van Oorschot | 2021 | Nederlands | Uit het Engels vertaald door Wiljan van den Akker | 208 pagina’s | € 20,-
Jan Oegema – Rilke en de wijsheid. De kunstenaar als leraar
In Jan Oegema’s essayistische studie verschijnt Rainer Maria Rilke in vele gedaanten: als leerling, als leraar, als voortdurende beginner, als heilige, als erotisch pionier, als jugendstilhippie, als ‘luctoloog’, als voorloper van de hedendaagse rouwcultuur. En Rilke als dichter? Ja, daar is het uiteindelijk ook Oegema om begonnen, die eerder publiceerde over onder meer de mystiek bij Lucebert en de liefde bij Faverey. Zijn benadering van Rilkes gedichten is prettig polemisch: hij keert zich tegen de heersende consensus ‘dat moderne poëzie nooit en te nimmer kan fungeren als leerdicht’. Dat doet hij niet zonder de door hem aanbevolen scepsis; als hij schrijft dat de literatuurwetenschap en esthetica ernstig verlegen zitten ‘om een nuchtere theorie van transmissie’, dan mag de nadruk op dat nuchtere gelegd worden. Oegema levert zo’n theorie niet af, maar hij neemt het leraarschap zeer serieus – in het leven van Rilke was het, in verschillende vormen, een fundamentele ervaring (aan het eind van het boek geeft ook Oegema, na enige aarzeling, iets weg over het belang ervan in zijn eigen leven). Wellicht zal het voor sommige lezers even wennen zijn om naast biografische en literair-wetenschappelijke verwijzingen ook een spiritueel idioom aan te treffen. Oegema is er zich bewust van en komt deze lezers ruimhartig tegemoet. Voor proza uit de zachte sector hoeft niet gevreesd te worden, het is een boek als een burcht in ‘het verlaten land tussen literatuur en spiritualiteit’.
Prometheus | 2021 | Nederlands | 336 pagina’s | €24,99
Laura Burgers, Eva Meijer en Evanne Nowak – De stem van de Noordzee
Het boek De stem van de Noordzee is een initiatief van de Ambassade van de Noordzee, opgericht vanuit het idee dat de zee en het leven in de zee van zichzelf is. De Ambassade van de Noordzee heeft zich tot doel gesteld eerst te luisteren naar, daarna te spreken met en vervolgens de onderhandelen namens de zee en het leven in de zee. Het uitgangspunt voor dit proces vonden ze in het concept Het parlement der dingen van de Franse filosoof Bruno Latour (Het parlement der dingen is tegelijkertijd met De stem van de Noordzee verschenen bij uitgeverij Boom, in de vertaling van Willem Visser). Latour onderzoekt hierin ‘de representatie van niet-mensen’. Latour: ‘Niet-menselijke entiteiten zitten niet te wachten op het ontvangen van rechten; nee, ze leggen verschillende vormen van aanwezigheid op, en sommige van die vormen worden later door mensen uitgewerkt in bepaalde wetgeving.’ Voor De stem van de Noordzee zijn Laura Burgers, Eva Meijer en Evanne Nowak benaderd om, ieder vanuit hun eigen vakgebied, een tekst te schrijven over de positie die de Noordzee in zou kunnen nemen als politieke actor. ‘Invloed uitoefenen, op culturen, lichamen, individuen, politieke systemen, is niet hetzelfde als een gesprek voeren. De zee spreekt niet in mensentaal. Maar taal is meer dan mensentaal en er zijn meer manieren om een ander te leren kennen.’ schrijft Eva Meijer in haar essay ‘In gesprek met de zee, Een pleidooi voor vloeibaar denken’. De stem van de Noordzee is een zeer interessant pamflet dat aanzet tot denken, voelen en, vooral, tot luisteren.
Boom | 2020 | Nederlands | 128 pagina’s | € 17,50
Roos van Rijswijk – De dwaler
Dankzij Wat ben ik meer dan stilte (2018), de bibliofiele uitgave in de Schemerschijn-reeks van de Jan van Eyck Academie, en De olifant van de bovenbuurman (2018) voelde de wachttijd na Onheilig (2016) wat minder lang maar we waren toch wel toe aan een nieuwe publicatie van Roos van Rijswijk. Nu is er eindelijk De dwaler, een verhalenbundel die de wereld zoals we die kennen door de gehaktmolen draait en ons vervolgens pas verzonnen gerechten voorschotelt die onmiddelijk logisch smaken. Je leert een familie kennen waarvan alle vrouwen een pigmentstoornis hebben omdat een van hun voormoeders kluizenares was en zilveren munten onder haar huid naaide toen ze moest vluchten uit haar hut. Je ziet een jongen van elf in razend tempo volwassen worden en hem uiteindelijk in een hijskraan belanden waar hij nog steeds geconfronteerd wordt met de doden in zijn leven, ondanks het feit dat hij ineens zo ver verwijderd is van de aarde waar al die doodskisten in verdwenen. Om die jongen door en door te leren kennen, of de ‘bespikkelde nazaat’ uit het eerstgenoemde verhaal, hebben we maar enkele bladzijden nodig. Dat is misschien de grote vergissing die je kunt maken tijdens het lezen van de bundel: je bent geneigd mee te gaan in die vlotte stijl, de gulzigheid toe te laten die je zeker zal ondervinden. Elke gang is avondvullend, ontsluit een eigen wereld die even verteerd moet worden voordat je verdergaat.
Querido | 2021 | Nederlands | 208 pagina’s | € 18,99
Zsuzsa Rakovszky – Állapotváltozások
Zsuzsa Rakovszky is een Hongaarse dichter, schrijver en vertaler. Ze vertaalde onder andere Alice Munro en Eleanor Catton naar het Hongaars. Haar werk wordt doorgaans goed ontvangen, zowel door critici als lezers. Ter gelegenheid van haar zeventigste verjaardag werd ze gevraagd een bloemlezing uit eigen werk samen te stellen: Állapotváltozások (‘Statusveranderingen’). Volgens haar uitgeverij laten de opgenomen gedichten niet alleen de blijvende kwaliteit maar ook de veranderingen in haar poëzie door de tijd heen zien. De beelden die zij gebruikt weten zelfs de meest persoonlijke emoties en trauma’s naar een universeel niveau te tillen. Net als in haar gedicht ‘Pillanatkép’ het gevoel van overweldigende gebeurtenissen, wanneer men maar niet kan beslissen of men vrolijk is of niet. Ze beschrijft kleine, alledaagse fenomenen via zulke genuanceerde details dat de zwempakken die opgehangen zijn om te drogen of een scéne buiten op straat op oudejaarsavond de meest verfijnde dingen lijken te zijn voor de lezer. Deze bundel van Rakovszky, Állapotváltozások, doet recht aan zijn titel: de selectie laat de essentie zien van een oeuvre dat constant verandert aan zijn oppervlakte, maar onveranderlijk blijft in zijn waarden.
Magvető | 2020 | Hongaars | 176 pagina’s | € 9,50
Jean-Philippe Toussaint – Les émotions
In 2013 publiceerde Jean-Philippe Toussaint zijn roman Nue, die het sluitstuk vormde van de tetralogie M.M.M.M. Met de roman La clé USB zet hij zes jaar later een nieuwe romancyclus in gang, ‘Cycle Detrez’. Het tweede deel (van minstens drie delen) is onlangs uitgekomen onder de titel Les émotions. De beoogde titel voor die roman was enige tijd La politique, en dat gegeven maakt het op zichzelf al verleidelijk om deze nieuwe romancyclus te beschouwen als een heus bureaucratenepos. Daar is überhaupt voldoende aanleiding voor: de hoofdfiguur Jean Detrez werkt als ‘futuroloog’ voor de Europese Commissie, de roman speelt zich dan ook grotendeels af in de EU-contreien van Brussel, en een belangrijke draad van de roman speelt zich af in 2016, het politiek gezien catastrofale jaar van Brexit en Trump. Het decor van deze springerige, door de tijd hinkelende roman is zonder meer dat van de Europese politiek, dat wordt aan het slot nog eens beklemtoond middels een intrigerende dramatisering van de politieke besluitvorming rond de uitbarsting van de IJslandse vulkaan Eyjafjallajökull in 2010, die een grote verstoring van het Europese vliegverkeer tot gevolg had. Toch heeft een aanzienlijk deel van de roman eerder betrekking op wat Toussaint zelf ‘des émotions plus silencieuses, plus intimes’ noemt – emoties die hij lokaliseert in de domeinen van seks en rouw. Liefde en dood dus. Op het terrein van de emoties demonstreert Toussaint, die de actualiteit doorgaans eerder schuwt dan opzoekt, behendig hoe gecompliceerd het gevoelsleven kan worden als stukgelopen relaties, efemere amoureuze ontmoetingen en de dood van een ouder innerlijk met elkaar verstrengeld raken. Dat Detrez als futuroloog een papieren toekomst optuigt via sheets, grafieken en tabellen, neemt niet weg dat hij zich bewust is van een ‘afgrondelijk verschil […] tussen twee noties die soortgelijk kunnen lijken, zelfs hetzelfde, maar die niet van dezelfde aard zijn: de publieke toekomst en de privé-toekomst.’ De abstracte, statistische toekomst van het publieke domein staat in schril contrast met het grillige en onberekenbare concrete leven. Juist door die twee werkelijkheden in één romanfiguur samen te laten komen brengt Toussaint het spanningsveld in kaart tussen de vervlakkende abstractie van de statistiek en de onvoorspelbaarheid van het individuele leven.
Minuit | 2020 | Frans | 238 pagina’s | € 18,50
Dana Ranga – Cosmos!
‘Man begreift / dass man neue Symbole / neue Metaphern braucht / eine neuartige Sprache’. Deze woorden zijn dan wel te vinden in de nieuwste bundel van Dana Ranga (bekend van Terras #4 ‘Berlijn’ en #19 ‘Naar water’) maar haar woorden zijn het niet echt: ze schrijft ze toe aan de Amerikaanse astronaut Story Musgrove, die zich na zijn zes ruimtereizen niet onbetuigd heeft gelaten in het poëtisch en filosofisch duiden van zijn kosmische ervaringen. Over Musgrove maakte Ranga in 2003 een documentaire die het eerste deel zou worden van een trilogie ruimtefilms, met Cosmos! verkent ze deze fascinatie nu ook dichterlijk. Ze laat zich daarbij niet meeslepen door alle clichés en grote woorden die zich onvermijdelijk aandienen bij een reis door de ruimte – in tegenstelling tot Musgrove is Ranga juist niet op zoek naar nieuwe symbolen en nieuwe metaforen voor de ‘ruimte-mens’. Ze is op zoek naar een vorm om de realiteit van een ruimtereis nuchter en precies te verwoorden, aards en prozaïsch, en grijpt daarvoor terug op de woorden van astronauten en op de taal van protocollen en verdragen. Dat resulteert in gedichten met een hoog documentair gehalte, waarbij de poëzie schuilt in de afstand die Ranga weet te bewaren tot een onderwerp dat al snel het hoofd op hol brengt.
Matthes & Seitz | 2021 | Duits | 114 pagina’s | € 20,-
Po&sie 2020/4 (N° 174) – ‘Traduire / Celan’
In het Franse tijdschrift Po&sie nemen vertaling en vertaalde poëzie al sinds de oprichting in 1977 een centrale plaats in. Met nummers over China, Japan, Italië, Midden-Europa en enkele Afrikaanse landen heeft het tijdschrift zich nadrukkelijk geprofileerd als pleitbezorger van internationale literatuur. Niet zo verwonderlijk dus dat het meest recente nummer ‘Traduire’ in de titel heeft: Po&sie N°174 ‘Traduire / Celan’. In dit nummer wordt getracht vertaling zowel theoretisch als vanuit de praktijk te verkennen, waarbij de secties stapsgewijs van theorie naar toepassing bewegen: van ‘Vertaling in theorie’, naar ‘Theorie en praktijk’, naar ‘Theoretische praktijk’. In het omvangrijke nummer (201 pagina’s) komen we o.a. Levinas tegen als lezer van Paul Celan, Walter Benjamin als vertaler van Proust en Baudelaire maar óók als dichter (enkele van Benjamins sonnetten verschijnen hier voor het eerst in het Frans), Jean-Luc Nancy die reflecteert op het vertalen van het ‘Grieks’ (eerder opgevat als symbolische dan geografische aanduiding), en Marc de Launay die ingaat op ‘le fantôme de Babel’. Verder is er vanwege het recente ‘dubbele gedenkjaar’ een aparte sectie gewijd aan Celan: in 2020 zou hij 100 jaar geworden zijn en was het 50 jaar geleden dat hij overleed. Bovendien is Celan natuurlijk een dichter die bij uitstek te rijmen is met het thema vertaling. Zoals de samenstellers van het nummer Michel Deguy, Claude Mouchard, en Martin Rueff in het voorwoord schrijven: ‘Celan is geen dichter die vertaalt, maar een dichter-vertaler.’